20 december 2001
‘Als iets zeker de waarheid zou zijn (maar ik twijfel) – dan
moeten we bereid zijn haar aan te nemen (hoe erg ze ook zou zijn). Maar wij
zijn niet gemaakt om in de zon te kijken: dromen en beelden beschermen ons.’
(Christine D’haen, in haar manuscript voor een bijdrage aan Poëziekrant 2002/1; vergeet zij hier de
woorden niet?)
*
Twee dagen geleden overleed Gilbert Bécaud.
*
Nachtmerrie: Ik rij met de auto langs prachtige bergwegen.
Ik krijg het cadeau. Noordkaap-reis. En dan: een man ligt naast mij in bed, ik
van hem afgewend, hij met zijn erectie tegen mijn billen. Wil mij verkrachten.
Ik wil mij verzetten maar ben als verlamd. Slaag er niet in iets te zeggen. Tot
ik uiteindelijk, in een uiterste krachtinspanning, erin slaag hem van mij af te
duwen. ‘Laat mij los!’ roep ik, ‘Laat mij los!’ Ik sla wild achter mij… Op
P. Nu ik dit opschrijf, breng ik de heel
concrete dreiging van dat droombeeld op een onbestemde manier in verband met de
dood…
*
Met welk recht zou ik in het leven van een ander ingrijpen? Anderzijds:
begint niet elke relatie (van welke aard ook) met een ingrijpen, een agressie,
een transgressie (van gewoontes, territoria…), een usurpatie? Zo bekeken krijgt
elke relatie, ook de ‘goede’ relatie, die na dit ingrijpen volgt, het karakter
van een vredesonderhandeling, een Wiedergutmachung.
*
‘Ik heb voldoende in mijn mars om mijn geest in stilte de
vrije loop te laten en dus te tolereren dat anderen langs me heen leven.’
(Catherine Millet, Het seksuele leven van
Catherine M., 227)