19 december 2001
Catherine Millet, Het
seksuele leven van Catherine M., 208-209: ‘…gehurkt of met opgetrokken
knieën wrijf ik mijn borsten tegen mijn dijen en die streling is troostend; het
lijkt of mijn dijen vreemden zijn, mij niet toebehoren, of hun streling van
buitenaf komt, en ik smelt, elke keer weer verrast door hun fluweelzachte
huid.’
Het intrigerende aan dit boek is dat de bijzonder expliciete
passages het vermogen blijken te hebben om op een gegeven ogenblik over te
slaan van confronterend naar vertederend. Alsof de overdosis van concrete en
behaagzieke gegevens en de aan pornografie grenzende uitdrukkelijkheid de geest
van de lezer als het ware verdoven en wat op hem afkomt met mildheid tegemoet
doen zien. Niet dat hij zich verbonden voelt met de – voor een vrouw – toch wel
erg extreme appetijt van Millet, die al dan niet is voorgewend, maar misschien
wel met de hulpeloosheid en eenzaamheid die erin worden uitgedrukt. En ook is
er de bizarre poëtische werking van de (sadeaanse) herhaling, een procedé dat
iets met wrijving en geduldig polijsten te maken heeft: door het veelvuldige
heen en weer wentelen worden de scherpe hoeken afgerond en krijgt datgene wat
bij een eerste aanraking pijn doet, uiteindelijk iets zachts en aangenaams.
Iets troostvols.