dinsdag 22 september 2015

los ingeslagen 282

19 december 2001


Catherine Millet, Het seksuele leven van Catherine M., 208-209: ‘…gehurkt of met opgetrokken knieën wrijf ik mijn borsten tegen mijn dijen en die streling is troostend; het lijkt of mijn dijen vreemden zijn, mij niet toebehoren, of hun streling van buitenaf komt, en ik smelt, elke keer weer verrast door hun fluweelzachte huid.’

Het intrigerende aan dit boek is dat de bijzonder expliciete passages het vermogen blijken te hebben om op een gegeven ogenblik over te slaan van confronterend naar vertederend. Alsof de overdosis van concrete en behaagzieke gegevens en de aan pornografie grenzende uitdrukkelijkheid de geest van de lezer als het ware verdoven en wat op hem afkomt met mildheid tegemoet doen zien. Niet dat hij zich verbonden voelt met de – voor een vrouw – toch wel erg extreme appetijt van Millet, die al dan niet is voorgewend, maar misschien wel met de hulpeloosheid en eenzaamheid die erin worden uitgedrukt. En ook is er de bizarre poëtische werking van de (sadeaanse) herhaling, een procedé dat iets met wrijving en geduldig polijsten te maken heeft: door het veelvuldige heen en weer wentelen worden de scherpe hoeken afgerond en krijgt datgene wat bij een eerste aanraking pijn doet, uiteindelijk iets zachts en aangenaams. Iets troostvols.