GANZEN
Hartje zomer, en toch. Toen ik vanmorgen op de E40 naar
Brussel reed, zag ik ter hoogte van Zwijnaarde een vlucht ganzen overvliegen,
van noord naar zuid. En wat verder een tweede vlucht. In de eerste telde ik
twaalf ganzen, in de tweede veertien. Beide V-formaties – want zo vliegen
ganzen als ze in groep vliegen, en dat doen ze bijna altijd – vlogen opvallend
laag over.
Aan de andere kant van de berm reed intussen de dagelijkse
sliert dagjesmensen in de richting van de kust. Ingeblikt, puffend, vloekend
omdat het weer zo traag vooruitging, onvrij. Drie rijen dampende wagens,
onsierlijk blokrijdend. Een groter contrast was nauwelijks denkbaar: die twee
V's van ganzen, in een haakse richting de autoweg overvliegend, en die drie
rijen met auto's, allesbehalve vliegend.
Een ganzenlevertje nuttigen, straks in het restaurant aan de
dijk, om de opgekropte frustratie wat te lenigen?
Vergeef me deze oprisping.
Enkele kilometers verder zag ik dat bizarre, naar mijn
aanvoelen typisch Vlaamse fenomeen: mensen die vanop een brug neerkeken op de
aanschuivende auto's. Een vreemde activiteit, al bij al. Ik moet daar zeker nog
eens intens over nadenken. Maar goed. Die mensen keken neer op de auto’s,
terwijl ik even daarvoor had opgekeken naar de ganzen. Niet slecht als weergave
van een bepaalde verhouding.
Morgen neem ik weer de trein.
Verschenen in De
Standaard van 24 augustus 1995