Fuif
Als een veel te warme en stoffige deken in een veel te warme
nacht was tijdens de voorbije week, de eerste week van september 2001, de
eenzaamheid over Karl neergedaald. En hij had haar maar al te goed herkend. De
zomervakantie was net als andere jaren abrupt geëindigd. De kinderen waren eindelijk
het huis uit en wat was het vreemd om vast te stellen dat waar hij altijd
kregelig werd van de drukte die ze maakten als ze niet naar school hoefden, hij
nu hun zomerse aanwezigheid miste. Ambigu. Zoals veel. Zoals vaak.
Het was maandag. De regelmaat en de overvloed van het
thuiswerk was verstikkend. Karl stond er alleen voor. Telefoons kreeg hij bijna
niet meer: de e-mail had zowat elke menselijke stem verstomd. Hij begon elke ochtend,
na een wandeling met de hond, om negen uur aan zijn werkdag en wist dat daar
pas omstreeks vier of vijf uur een eind aan zou komen. Hij vulde zijn dagen met
opdrachten die hem maar matig konden boeien: correctie- en vertaalwerk. De deadlines
en de werkdruk maakten hem zenuwachtig. De hond, die alleen maar sliep en, als
ze niet sliep, zich zichtbaar verveelde, kon Karl al evenmin inspireren. Hij
dacht al aan wat de avond zou brengen. De quasi zekerheid dat er niets zou gebeuren,
begon al midden op de dag op hem te wegen. Karl wist niet of hij dit soort
leven nog lang wilde leiden. Maar wat moest hij anders doen?
Eergisterenavond was Karl om middernacht het huis uit
gespijbeld nadat hij de hele avond had doorgebracht met lectuur. Rilke en
Brodsky. Hij had twee duvels gedronken en te veel gerookt. Na haar favoriete
televisiedetective was zijn vrouw, zoals altijd, naar zijn werkkamer gekomen om
hem een nachtzoen te geven. Pas een uur later, wanneer zij ongetwijfeld al lang
sliep, herinnerde Karl zich dat iemand – hij wist niet meer wie – hem had
gezegd dat er die avond een fuif was in Het Gouden Glas.
Het Gouden Glas was maar een paar honderd meter stappen en opeens
had Karl er zin in gekregen om mensen te zien. Hij was stilletjes het huis uit
geslopen en was naar de feestzaal gegaan. Hij betaalde gedachteloos de 150
frank entree die op dat late uur, na middernacht, nog altijd werd geïnd. Binnen
een paar maanden zou iedereen met euro’s moeten betalen. Karl berekende hoeveel
euro 150 frank zou zijn. Hij weerde de stempel af die het meisje achter de
naast de ingang opgestelde tafel hem op zijn hand wilde drukken.
Er waren niet veel mensen meer in de rokerige spiegelzaal.
Karl hoorde eerst het geroezemoes aan de toog, onmiddellijk rechts van de
ingang, en pas dan de muziek. De uitbaters van Het Gouden Glas hadden zich te
hoeden voor de klachten van de buren achter de muren. Karl herkende eerst niemand
maar dan toch, dansend, Anne. Anne was de moeder van het beste vriendje van
Karls oudste zoon – zij en haar man, Frank, waren op die manier huisvrienden
geworden. Frank viel nergens te bespeuren. Ook de ‘meesters’ Mathias en Karel
van de school waar Karl sinds een week opnieuw elke ochtend op weekdagen zijn
twee kinderen afzette, stonden op de dansvloer te hossen. Nu viel het Karl te
binnen waar en van wie hij van de fuif had gehoord: meester Karel had het hem gezegd.
De school hoopte geld in te zamelen om een nieuwe bok voor de turnzaal aan te schaffen.
Karl vatte post tegen een muur en keek voor zich uit. Hij
dompelde zich onder in de sfeer. Maar meer dan van de al inzakkende sfeer op
deze fuif genoot hij van het contrast met de eenzame zaterdagavond die hij
achter zich had gelaten.
De muziek was niet bijster origineel: Dire Straits, Rolling
Stones, Golden Earring... De dj, Peter, danste ginds boven in zijn arendsnest naar
de pijpen van een het wat ouder wordende publiek. Karl zwaaide naar Peter maar
Peter zag hem niet staan. Karl bestelde nog een pilsje. Hij waagde zich niet op
de dansvloer. Mensen begonnen afscheid te nemen: misschien zou hij hen volgende
maandag terugzien aan de schoolpoort. Karl zwaaide naar Anne, die met een paar
vriendinnen stond te praten, en stapte naar huis. Anne gebaarde nog van ‘Ben je
al weg?’
Het was al drie uur toen Karl zo zacht mogelijk de voordeur achter
zich dichttrok. Hij ging nog eens plassen, poetste zijn tanden, trok zijn
kleren uit. Hij kroop naast zijn vrouw in bed. Ze sliep vast.
’s Anderendaags had Karl niets over zijn nachtelijke uitje
verteld. Waarom niet? Misschien gewoon omdat zijn vrouw hem niets had gevraagd.
Voor haar waren al zijn avonden eender – en voor hem eigenlijk ook. ‘Maar nu
moet ik het haar toch vertellen,’ besefte hij terwijl hij op de vertaling van
een museumbrochure zat te zwoegen. ‘Al was het maar omdat Anne er misschien
over zal beginnen, de volgende keer dat we haar en Frank zien…’