maandag 2 maart 2015

op verhaal 38


Fuif

Als een veel te warme en stoffige deken in een veel te warme nacht was tijdens de voorbije week, de eerste week van september 2001, de eenzaamheid over Karl neergedaald. En hij had haar maar al te goed herkend. De zomervakantie was net als andere jaren abrupt geëindigd. De kinderen waren eindelijk het huis uit en wat was het vreemd om vast te stellen dat waar hij altijd kregelig werd van de drukte die ze maakten als ze niet naar school hoefden, hij nu hun zomerse aanwezigheid miste. Ambigu. Zoals veel. Zoals vaak.

Het was maandag. De regelmaat en de overvloed van het thuiswerk was verstikkend. Karl stond er alleen voor. Telefoons kreeg hij bijna niet meer: de e-mail had zowat elke menselijke stem verstomd. Hij begon elke ochtend, na een wandeling met de hond, om negen uur aan zijn werkdag en wist dat daar pas omstreeks vier of vijf uur een eind aan zou komen. Hij vulde zijn dagen met opdrachten die hem maar matig konden boeien: correctie- en vertaalwerk. De deadlines en de werkdruk maakten hem zenuwachtig. De hond, die alleen maar sliep en, als ze niet sliep, zich zichtbaar verveelde, kon Karl al evenmin inspireren. Hij dacht al aan wat de avond zou brengen. De quasi zekerheid dat er niets zou gebeuren, begon al midden op de dag op hem te wegen. Karl wist niet of hij dit soort leven nog lang wilde leiden. Maar wat moest hij anders doen?

Eergisterenavond was Karl om middernacht het huis uit gespijbeld nadat hij de hele avond had doorgebracht met lectuur. Rilke en Brodsky. Hij had twee duvels gedronken en te veel gerookt. Na haar favoriete televisiedetective was zijn vrouw, zoals altijd, naar zijn werkkamer gekomen om hem een nachtzoen te geven. Pas een uur later, wanneer zij ongetwijfeld al lang sliep, herinnerde Karl zich dat iemand – hij wist niet meer wie – hem had gezegd dat er die avond een fuif was in Het Gouden Glas.

Het Gouden Glas was maar een paar honderd meter stappen en opeens had Karl er zin in gekregen om mensen te zien. Hij was stilletjes het huis uit geslopen en was naar de feestzaal gegaan. Hij betaalde gedachteloos de 150 frank entree die op dat late uur, na middernacht, nog altijd werd geïnd. Binnen een paar maanden zou iedereen met euro’s moeten betalen. Karl berekende hoeveel euro 150 frank zou zijn. Hij weerde de stempel af die het meisje achter de naast de ingang opgestelde tafel hem op zijn hand wilde drukken.

Er waren niet veel mensen meer in de rokerige spiegelzaal. Karl hoorde eerst het geroezemoes aan de toog, onmiddellijk rechts van de ingang, en pas dan de muziek. De uitbaters van Het Gouden Glas hadden zich te hoeden voor de klachten van de buren achter de muren. Karl herkende eerst niemand maar dan toch, dansend, Anne. Anne was de moeder van het beste vriendje van Karls oudste zoon – zij en haar man, Frank, waren op die manier huisvrienden geworden. Frank viel nergens te bespeuren. Ook de ‘meesters’ Mathias en Karel van de school waar Karl sinds een week opnieuw elke ochtend op weekdagen zijn twee kinderen afzette, stonden op de dansvloer te hossen. Nu viel het Karl te binnen waar en van wie hij van de fuif had gehoord: meester Karel had het hem gezegd. De school hoopte geld in te zamelen om een nieuwe bok voor de turnzaal aan te schaffen.

Karl vatte post tegen een muur en keek voor zich uit. Hij dompelde zich onder in de sfeer. Maar meer dan van de al inzakkende sfeer op deze fuif genoot hij van het contrast met de eenzame zaterdagavond die hij achter zich had gelaten.

De muziek was niet bijster origineel: Dire Straits, Rolling Stones, Golden Earring... De dj, Peter, danste ginds boven in zijn arendsnest naar de pijpen van een het wat ouder wordende publiek. Karl zwaaide naar Peter maar Peter zag hem niet staan. Karl bestelde nog een pilsje. Hij waagde zich niet op de dansvloer. Mensen begonnen afscheid te nemen: misschien zou hij hen volgende maandag terugzien aan de schoolpoort. Karl zwaaide naar Anne, die met een paar vriendinnen stond te praten, en stapte naar huis. Anne gebaarde nog van ‘Ben je al weg?’

Het was al drie uur toen Karl zo zacht mogelijk de voordeur achter zich dichttrok. Hij ging nog eens plassen, poetste zijn tanden, trok zijn kleren uit. Hij kroop naast zijn vrouw in bed. Ze sliep vast.

’s Anderendaags had Karl niets over zijn nachtelijke uitje verteld. Waarom niet? Misschien gewoon omdat zijn vrouw hem niets had gevraagd. Voor haar waren al zijn avonden eender – en voor hem eigenlijk ook. ‘Maar nu moet ik het haar toch vertellen,’ besefte hij terwijl hij op de vertaling van een museumbrochure zat te zwoegen. ‘Al was het maar omdat Anne er misschien over zal beginnen, de volgende keer dat we haar en Frank zien…’