Als je lang naar iets kijkt, begint het te bewegen. Je moet er maar eens op letten. Zeker in de schemering. Hoe stil die uil daar ook mocht zitten, zijn oren bewogen – daar had ik donder op gezegd. Welke uil was me dat! Een ransuil? Een oehoe? Kon het dat die daar bovenop een schoorsteen zouden blijven zitten? We werden het staren moe en togen huiswaarts. Toen we er de volgende ochtend eens gingen kijken, zat de uil er nog. Hij had ons bij de neus gehad door geen uil te zijn, maar gewoon – nu ja, gewoon – een onbeweeglijk beeld.
210403