210425
Muziek verzacht de zeden. Dat is in vier woorden samengevat waarover de film Les choristes gaat (Christophe Barratier, 2004; nog enkele dagen te bekijken op VRTNU). In een somber gesticht voor moeilijk opvoedbare jongeren, omineus Le Fond de l’Etang genaamd, slaagt de nieuwbakken surveillant Clément Mathieu (zeer verdienstelijk gespeeld door Gérard Jugnot) erin om – tegen de malicieuze tegenwerkingen in van de duivelse directeur (een heuse Meneer Kwel!) – het zootje ongeregeld dat hij onder zijn hoede krijgt om te turnen tot een zoetgevooisd koorknapenkoor dat zeer braaf Franse evergreens als Il est né le divin enfant en Un kilomètre à pied (ça use les souliers) ten gehore weet te brengen. Een van de jongens blijkt zeer getalenteerd en groeit later uit tot een gerenommeerd dirigent. Dit eveneens door toedoen van de surveillant, die hierbij evenwel niet door onbaatzuchtigheid wordt geïnspireerd aangezien hij verliefd is geworden op de alleenstaande moeder van de jongen. Het verhaal van de film wordt vijftig jaar later, tegen het einde van de 20ste eeuw, verteld vanuit het perspectief van de inmiddels oud geworden dirigent, die in New York op het hoogtepunt van zijn carrière staat. Moraal van het verhaal: de omstandigheden kunnen penibel zijn, als op het juiste moment de juiste personen je pad kruisen hoef je niet te wanhopen. Of ook: om je talent te ontdekken, heb je altijd iemand anders nodig die het ontdekt. De film was in Frankrijk een groot succes, en werd naar Hollywood gestuurd om mee te dingen in de categorie ‘beste buitenlandse film’. Feel good movie, maar dat is uiteraard geen bezwaar: ik heb me geen seconde verveeld en vatte zeer veel sympathie op voor meester Clément! * Enige tijd geleden werd ik door S. aangesproken op het feit dat ik de neogotische bouwstijl ‘boerenbedrog’ had genoemd, zonder dat ook maar enigszins te motiveren. Frans Kellendonk (Bouwval, 43) levert mij, zij het enigszins gechargeerd, gepaste munitie: ‘De architect was zo’n neo-gotieke flikker; frutsels, fratsels, geglazuurde baksteen en al die onzin meer. Het klooster stond nog niet of de kruisbloemen en pinakels kwamen van de trapgeveltjes gedonderd. Er bestaat niks mooiers dan glad, massief metselwerk. Het steensverband geeft tekening genoeg. Romaans en Karolingisch, dat is het mooist in de kerkenbouw. De ware vroomheid. Eenvoudig, warm en ontzagwekkend. Maar in die tijd dachten ze er anders over.’ *