donderdag 29 april 2021

logboek 14

210428

Zeer aanbevelenswaardig (en enkel vandaag nog te bekijken op VRT NU) is de documentaire over Han van Meegeren, de notoire Vermeer-vervalser. Wat een levensloop! Wat een avontuurlijk bestaan! Talrijke interessante kwesties worden aangekaart. Het verschil tussen echt en vals; de esthetische appreciatie die afhankelijk is van de context; de ijdelheid van de artiest die natuurlijk artiest wil zijn en geen vervalser; de afrekening met de vader; de overlevingsstrijd in oorlogstijd; de misleiding die maar mogelijk wordt ‘in het kader van’ een bepaalde framing. Want ja, Van Meegerens strategie kon maar lukken doordat hij precies datgene schilderde waarvan hij wist dat de Vermeerologen wilden dat ze het zouden vinden: de ‘missing link’ tussen de minder bekende vroege religieuze taferelen en de latere wereldberoemde huiselijke ensceneringen. En dan was er natuurlijk ook nog de zeer ambigue relatie van Van Meegeren met het fascisme. In die tijd (jaren twintig en dertig) was een ‘koosjere’ fascinatie voor het fascisme niet ongewoon. Van Meegeren was het zeer eens met de kunstopvattingen van de nazisten want hij had een broertje dood aan wat, in hun terminologie, ‘entartete Kunst’ werd genoemd. Grondig fout was zijn reisje in 1936 naar Berlijn om er, ‘uit nieuwsgierigheid’ zei hij later à décharge van zichzelf, de Olympische Spelen te bekijken. Maar tijdens de oorlog, naarmate de wind keerde, keerde hij zijn fascinatie heel slim om: hij had Hermann Göring himself weten te misleiden met zijn vervalste Vermeers. Een pact met de duivel? Jawel, in die zin dat hij enkel door te bekennen dat hij een vervalser was de doodstraf wegens collaboratie kon ontlopen. Maar als hij een vervalser was, kon hij geen echte schilder meer zijn. Nooit zou hij als de authentieke kunstenaar Han van Meegeren worden geconsacreerd. Een paar weken na zijn veroordeling, wegens vervalserij en niet wegens collaboratie, stierf hij. Maar zijn pseudo-Vermeers blijven authentieke pseudo-Vermeers. Dat wel! *

 


Ik ben fan van stilist Kellendonk! Neem nu de passage in Een nietsnut waarin de drankzuchtige vader zichzelf uitnodigt op het verjaardagsfeestje van zijn 27 geworden zoon Frits, die op een boot woont. Het waait nogal, er is dus zo al, nog voor er gedronken is, wat deining. Maar de vader is al ‘prettig aangeschoten’ wanneer hij over de loopplank komt aangelopen, met twee flessen als onderpand, ‘niet van zijn eigen Veuve Clicquot, maar een goedkopere Heidsieck’. En dan begint het virtuoze fragment, waarin mariene deining en spanning tussen vader een zoon een belangrijke rol spelen. ‘Een zwaai. Hoed en regenjas hingen aan de kapstok. Nog een zwaai. Hij zat op een stoel. En met een derde zwaai gooide hij zijn ene been over het andere. Sigaartje. Er kronkelden wat woorden met de rook mee omhoog. Slierten rook waaraan woorden hingen.’ Dat is wat je noemt: beeldend schrijven. Je ziet het zo voor je. En natuurlijk ben je benieuwd naar de woorden die aan de rook hangen. Wat zegt de vader? Tout en n’importe quoi. Hij begint niet over de relatie met zijn zoon, of over zijn zoon, maar wel over het verbod op het houden van goudvissen tijdens de Culturele Revolutie in China. ‘Zinnen kwamen uit zijn mond als pingpongballetjes, eerst balorig stuiterend, om na een steeds sneller gerikketik te blijven liggen in een stoffige hoek van mijn aandacht.’ De woorden van de vader zijn als de luchtbelletjes die uit de bek van een goudvis komen, en met de pingpong zijn we opnieuw in China. Frits observeert zijn vader. ‘Vaak greep hij verstrooid naar zijn neus, of hield hij een klinker veel te lang aan, omdat een gedachte, misschien een volstrekt lege, luchtbelachtige gedachte, zijn woordenstroom kruiste.’ Luchtbel, stroom, water, goudvis. En dan de verhouding tussen die twee, vader en telg: ‘Zo zat hij tegenover me, iets van mij afgewend, langs me heen kijkend, alsof er iemand naast me zat die veel interessanter was dan ik, alsof ik in nog sterkere mate lucht was dan de lucht naast mij.’ (146-147 in Het complete werk). *