210426
Dominiek Sandra zegt dat we nu allemaal wel de pannenkoekhervorming hebben verwerkt. Wel, ik niet. Ik schrijf die tussen-n nog altijd ferm tegen mijn zin. En overigens begrijp ik zijn voorstel om de dt-regel af te schaffen niet. Enerzijds zegt Sandra, die hoogleraar psycholinguïstiek aan de Universiteit Antwerpen is, dat die regel perfect logisch en ook gemakkelijk is, maar anderzijds suggereert hij dat alle taalgebruikers zich moeten aanpassen aan een 'meerderheid' (is dat zo?) die de regel niet onder de knie krijgt. Maar wat wordt dan de logica van de nieuwe regel die hij zou voorstellen ('hij wort', 'het is gebeurt', enzovoort)? Verder zegt Sandra dat de ANS voor de grammatica een onderscheid maakt tussen formeel en informeel taalgebruik. Waarbij het formele ('groter dan') wordt aanbevolen ten nadele van het informele ('groter als'). Wel, waarom kan dan dat formele niet worden aangehouden als het om spelling gaat (de formele spellingregels zoals ze gelden en niet de verbasterde spellingregels zoals ze worden 'nageleefd' door diegene die de formele spellingregels niet onder de knie krijgen)? Je moet toch een norm hanteren? Op het eind van het gesprek zegt Sandra dat een 'autoritair' opleggen van regels het laatste is wat we willen. Daarmee duidt hij de kern van het probleem aan. Elke regeling vergt autoriteit. Niet alleen omdat er moet gehandhaafd kunnen worden maar ook omdat achter elke regel een zekere willekeur schuilgaat, een 'waarom?-daarom!'. Dat is in het verkeer niet anders. Waarom rijden we rechts en niet links? Omdat het zo is. Overigens vind ik wel dat we mild moeten zijn voor wie taalfouten maakt, maar dat we toch ook streng mogen zijn voor slordigheid en luiheid in contexten waarin een correct en eenduidig geregeld taalgebruik wenselijk is: in boeken, kranten, ondertiteling, officiële documenten, enzovoort, en ja, zelfs in het onderwijs. Als we het principe huldigen dat we de regels moeten aanpassen aan de manier waarop mensen ze toepassen, ja, dan is het einde zoek. Ik kan het ook niet helpen dat ik een tekst, hoe interessant ook, minder ernstig neem als hij vol fouten staat. Nauwkeurigheid is ook een retoriek. * Maar taal verandert toch voortdurend? Moet men zich daar dan tegen verzetten? Niet per se. Er zijn soorten taalverandering. In een globaliserende wereld kun je niet verhinderen dat vreemde talen en culturen de ‘eigen’ taal onder druk zetten. Een verzet daartegen is krampachtig. In Vlaanderen hebben we het ideologisch geïnspireerde anti-Franse taalpurisme gekend. Een paraplu moest en zou een regenscherm zijn. Dat ontaardde zelfs in een fonetiserend kunsttaaltje waarin alle c’s zoveel mogelijk werden vermeden en de qu- werd omgebogen naar een kw-lettercombinatie. Frekwente kommunikatie. Belachelijk? Ja, inderdaad, maar een krant als De Standaard heeft deze zogenaamde voorkeurspelling vele jaren tegen de taalstroom in gehandhaafd. Tot hij haar samen met het logo ‘AVV-VVK’ (met de ‘K’ van Kristus (sic)) dan toch eindelijk afvoerde en zich kon-, pardon, conformeerde. En taal verandert natuurlijk ook omdat de wereld verandert. Innovaties en generaties brengen nieuwe woorden aan. Niets mis daarmee. Maar met gemorrel aan de taal dat het resultaat is van een oversystematisering die tot onbegrijpelijke en onwerkbare spellingafspraken leidt, genre pannenkoeken, of van luiheid en een weigering om de autoriteit te aanvaarden die je nu eenmaal nodig hebt om regels te aanvaarden, waarbij die regels – en hun vermogen om nuances aan te brengen – zouden worden gesloopt omdat ‘een meerderheid’ daar nu eenmaal voortdurend tegen zondigt (dan/dan; heel grote/hele grote;de dt-regel) neen, daar denk ik dat enig conservatisme van doen is. *