In 1971 streek ik neer in Amsterdam en raakte nog meer van
de tijdgeest doordrongen. Mijn vriendin en ik gingen samenwonen, ook al waren
we ‘ongehuwd’; we hadden de onder jongeren populaire papyrusplanten in onze
woonkamer staan en zaten op oude matrassen, we deden boodschappen bij een
biodynamische winkel, en we stonden met onze duimen omhoog langs de snelweg als
we op reis gingen, liftend verplaatsten we ons in binnen- en buitenland.
Oek de Jong, Het
glanzend zwart van mosselen, 710
ǁ
Ik geef je planten
water, papyrusplanten zoals je ze in de jaren zeventig vaak bij alternatieve
mensen zag.
Jan Posman, Tranenmuseum,
31