4100
En daarna vlogen er witte duiven met brieven in hun snavels door hun dromen en verdwenen in de wolken. (11)
4101
Op zo’n dag nadert de Messias tot de rand van de horizon en kijkt vandaar naar de aarde. En wanneer hij haar dan zo wit en stil met al haar blauw en mijmering ziet, kan het gebeuren dat voor zijn ogen de grens vervaagt, de blauwige gordels van wolken zich tot een pad onder hem spreiden en dat hij, niet wetend wat hij doet, naar de aarde afdaalt. (31-32)
4102
Een onuitsprekelijke, verontrustende wind voer door de glinsterende haag van die zegels, een straat met emblemen en vaandels versierd, en ontvouwde vurig zijn wapens en symbolen, golvend in de verstikte hitte, in de wolkenschaduw die dreigend aan de einder verrees. (53)
4103
Daarna raakte de horizon plots als voor een voorjaarsonweer bewolkt, alleen de instrumenten van de orkesten schitterden nog hel, en in de stilte was het gerommel van de donkerende hemel te horen, het suizen van de verre uitspansels, terwijl uit de tuinen vlakbij de geur van vogelkers in geconcentreerde ladingen aanstroomde en weerloos in onzegbare expansies werd ontladen. (54)
4104
Maar toen om een uur of elf ’s morgens, op een of ander punt van de ruimte, de zon zich als een bleke loot door het gezwollen corpus van de wolken had gepikt – begonnen in de takkenkorven van de bomen de knoppen opeens overal te glinsteren en maakte het grijze velours van gekwetter zich langzaam als een bleekgouden net los van het gezicht van de dag, die de ogen opende. (55)
4105
(…) ze rennen een paar hete en kostbare hartslagen, om plotseling te verbleken, bedekt te raken met schaduw en doorschijnend als filigrein in het zand te zinken, wanneer de zon de mijmering van de wolken binnengaat. (56)
4106
Het meisje dat het wagentje langzaam voortrijdt, leunt af en toe voorover en zet het wiegende mandje, bloeiend van witte friste, onder het gepiep van de assen en velgen schuin op de achterwielen en blaast dit tulen boeket liefkozend tot aan de zoet slapende kern open en gaat als een sprookje door zijn slaap, terwijl het wagentje slierten van schaduw passeert – die wisselstroom van wolken en lichten. (56)
4107
Voor de oudste gehoorde historie waren andere, die u niet hebt gehoord, waren naamloze voorgangers, romans zonder titel, open, lang, bleek en monotoon, sagen zonder vorm, torso’s zonder contouren, giganten zonder gezichten die de horizon belegeren, donkere teksten bij de avonddrama’s van de wolken, en nog verder weg – boeken die legendes, die nooit geschreven, die eeuwige pretendenten zijn, boeken verdwaald in partibus infidelium… (65)
4108
Aan de hemel knielden stapels zomerwolken, samengekluwd onder de spleten van licht, vulkanisch en hel omzoomd, en alles – Barbados, Labrador, Trinidad – werd met rood overtrokken (…) (68)
4109
Daarna veranderde het decor, aan de hemel culmineerden in de wolkenmassieven drie roze verduisteringen ineens, rookte glinsterende lava die in lichtende lijnen de dreigende omtrekken van de wolken aangaf en – Cuba, Haïti, Jamaica – de wereld keerde naar binnen (…) (68)
4110
Soms zag de hele dag hel van de zonneëxplosies, de opeenstapelingen van wolken, fonkelend en chromatisch omzoomd, met op alle randen naar buiten brekend rood. (…) Teen de avond werd het orkaanvuur van licht milder, de horizon werd rond en mooi en stroomde vol lazuur, als een glazen bol in de tuin met een stralend miniatuurpanorama van de wereld, met gelukkig gerangschikte diepten, waarboven zich als definitieve bekroning aan de horizon de wolken formeerden, uitgestrekt in een lange rij, als rollen gouden medailles, of als de klanken van klokken die elkaar in rozerode litanieën aanvullen. (81)
4111
(…) de wolken stapelden zich op, roze, steeds rozer (…) (82)
4112
(…) verzoend met de wereld en zijn antithese stond hij in het open raam van Schönbrunn en was op dat ogenblik overal ter wereld te zien, aan alle horizons waaronder op schone marktpleinen, omzoomd door zwijgende menigten, roze hardlopers snelden, was hij te zien als de reusachtige k.k. apotheose tegen het fond van de wolken, met gehandschoende handen leunend op de balustrade (…) (83)
4113
Na vele zonnige weken brak er een reeks bewolkte en hete dagen aan. De hemel verdonkerde als op oude fresco’s, in de benauwende stilte vormden zich kolken van stapelwolken, als de tragische slagvelden op schilderijen van de Napolitaanse school. (92)
4114
Nu en dan richt iemand in de holte van de straat een hel, uit het duister geknipt half gezicht op de hemel, met een bang en schitterend oog – en luistert gespannen naar het suizen van de oneindige ruimen, naar het elektrische zwijgen van de wolkendrift, terwijl het diep van de lucht as door pijlen door zwart-witte zwaluwen, trillend en spits, wordt doorsneden. (93)
4115
In dat verwaaide niets, dat gele nirwana hadden we de tijd en de werkelijkheid uit kunnen rijden om altijd in dat landschap te blijven, in dat warme en dorre waaien – een roerloze diligence op hoge wielen, die tussen de wolken op het perkament van de hemel is blijven steken, een oude illustratie, een vergeten houtsnede in een verpulverde, ouderwetse romance – maar de voerman gaf met zijn laatste krachten een ruk aan de teugels en kreeg het gevaarte uit de zoete lethargie van de wind en draaide het bos in. (127)
4116
Het is dan ook geen wonder dat dit ongeduld, deze radeloze schoonheid, zich naar onze hemel toe moest spiegelen, als een vuurgloed aan onze horizon ontvlammen, in die atmosferische hocus-pocus ontaarden, die reusachtige en fantastische wolkencomposities, die ik onze tweede, onze pseudo-herfst noem. (137)
4117
Het was alsof dit donkere landschap met al zijn ernst nauwelijks merkbaar in zichzelf stroomde, langs zichzelf schoof als een bewolkte en opeengestapelde hemel vol verborgen beweging. (158)
4118
Zo’n kleur neemt het landschap bij ons soms aan in de bewolkte, door lange regenbuien verzadigde zomerschemer. (158)
4119
De kamer vult zich met snurken, als met stapelwolken die groeien en zich ophopen, dokter Gotard met bed en al op hun woeste deining optillen, hoger en hoger – een grote, pathetische hemelvaart op golven van gesnurk en rijzend beddegoed. (185)
4120
Met zijn wolkendek in flarden wordt de hemel van de afgelopen week als modder naar één kant van het hemelgewelf geharkt, waar hij van die hopen donker wordt, plooit en kreukelt, terwijl uit het westen langzaam de gezonde, rauwe tinten van de herfstavond doorsijpelen en het sombere landschap opfleuren. (231)