donderdag 31 oktober 2019

getekend 331


niet opgenomen 197

Ruiselede - 190225

niet opgenomen 196

Brussel, Koloniënstraat - 190221

LVO 47


Bijna twintig jaar na de tijd waarin Lot zwanger was en er, kort na Veerles geboorte, met de familie werd gebroken, was ik aanwezig op een feestje bij mijn studietijdvriend Paul. Hij woonde toen in een 'gemeenschapshuis' aan de Leuvense Henri Regastraat, zo'n huis dat door zes of acht studenten werd gehuurd en waar een soort van autonoom beheer werd toegepast, met deling van de financiële lasten, de logistiek, het onderhoud, enzovoort, en met een aantal gemeenschappelijke activiteiten. Zoals het organiseren van kotfuiven.

Ik word – als veeleer toevallige en onaangekondigde gast – voorgesteld aan Pauls vrienden, van wie ik de meesten slechts van zien ken. (Op een van de meisjes weliswaar had ik een oog laten vallen. Nicole Van O. heette ze, zij werd later een van de vaste stemmen op de klassieke radiozender BRT 3, later Klara. Ik herinner me nog dat ze toen steil blond haar had, geknipt in een strakke froufrou. Nu weet ik enkel nog hoe haar stem klinkt, maar niet of zij in zee is gegaan met de jongeman tegen wiens schouder ze toen leunde op een uitgerafelde sofa.)

Pauls vrienden steken mij beleefd een hand toe. Ik zou snel opnieuw het huis uit zijn, op zoek naar een andere invulling van mijn avond (want ik wil niet een ongenode gast zijn), ware het niet dat een wat zwaarder aangezette jongeman, stoere krullebol en forse stem, bij mij informeert, afgaande op mijn hem door Paul genoemde familienaam, of ik 'toch geen' familie ben van Gaston Cornet.

Dat ‘toch geen’ klinkt omineus. Wanneer ik bevestigend antwoord – waarom zou ik liegen? – krijg ik prompt een 'Zeg dat het geen waar is!' teruggekaatst.

Ik kan niet anders dan vragen waarom het geen waar zou moeten zijn. Want het is wel degelijk wél waar. Krullebol blijkt Maasmechelaar te zijn. Hij heeft Gaston nog als leraar Frans gehad. Ze wonen bovendien in dezelfde verkaveling. Over de lespraktijk van Gaston weet hij te melden dat mijn oom saai en streng was. Maar dat is niet de reden voor zijn spontane opwelling. Pas na enig aandringen van mijn kant geeft Krullemans nadere uitleg. Regelmatig zag hij de kinderen van Gaston het stratenblok rond lopen. Dat deden ze niet voor hun plezier of voor de sport. (...) *


* Hier is een zin weggelaten. Waarom, dat maak ik duidelijk in OLV 47bis.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin

5533

Watou - 190630

woensdag 30 oktober 2019

LVO 46

LVO 45

Uiteraard had ik, gezien mijn nog zeer jeugdige leeftijd, geen medezeggenschap over de definitieve familiebreuk die zich ergens in de eerste helft van de jaren zeventig voltrok. Het gebeurde volledig buiten mij om en er werd tekst noch uitleg bij gegeven. Maar ik heb die breuk nooit betreurd. Ik kreeg nooit het gevoel dat een onmisbare bloedband teloorging. Het was altijd een losse en nogal abstracte aangelegenheid geweest. Ja, ik wist dat daar aan de Maaskant wat familie van mij rondliep, maar die mensen speelden geen rol in mijn leven. Net zomin als de broers en zussen van mijn moeder en hun partners en kinderen een rol speelden. Zo keek mijn dooppeter, Michel, die een broer was van mijn moeder, nooit naar mij om. Het was voor mij normaal, geen hechte familiebanden te hebben.
 
Zo moet het aantal keren dat ik samen met mijn ouders bij nonkel Gaston en zijn gezin op bezoek ben geweest, op de vingers van één hand te tellen zijn. In de tijd voordat de dunne lijn die de Maaskant dwars door het land met Brugge verbond finaal werd doorgesneden, heb ik de jongere broer van mijn vader maar een paar keer gezien.

Gaston was leraar Frans. Hij gaf les aan het college van Maasmechelen. Als eerste van de uit Henegouwen ingeweken tak van de familie had hij een universitair diploma weten te behalen. Zijn baan was niet alleen statusverhogend maar blijkbaar ook lucratief want in combinatie met de gage van zijn echtgenote, die Laura heette en verpleegster was, slaagde Gaston er in om een in die tijd modernistisch ogende bungalow te bouwen in een verkaveling tussen de steenweg en de vaart, amper twee straten verwijderd van het huis van zijn broer Leon. Ik ben het zeker dat ik er ooit ben geweest, niet omdat ik het mij herinner maar omdat er foto's van zijn. Ik herinner me die foto's, maar zou bij God niet weten waar ik ze nu zou moeten zoeken. Dat is met de meeste foto's uit mijn kindertijd het geval: ze zijn op mijn netvlies gebrand en enkel daar consulteerbaar.

Wel in mijn herinnering en toch niet op een foto: tante Lot, zwanger. Enfin, ze heeft een opmerkelijk dikke buik – ik ben nog zo jong dat ik het verband niet snap. Enkele maanden later wordt mijn nichtje Veerle geboren, die ik enkel als baby heb gezien en daarna nog één keer, een halve eeuw later, op de begrafenis van nonkel Leon, omringd door haar eigen kinderen en een paar kleinkinderen. Het is de enige keer – en dan nog van ver – dat ik tijdens mijn kindertijd met een geboorte in mijn familie werd geconfronteerd. Ik vermoed dat dit een impact heeft op hoe een mens met kinderen omgaat, en met het zelf ouder worden, in de betekenis van vader of moeder, welteverstaan, maar misschien ook wel in de zin van: het dichter bij de dood aanleunen, het omgaan met het vorderen der jaren.

Het college in Maasmechelen.


(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin

5532

J. in Watou - 190630

dinsdag 29 oktober 2019

Todd Phillips, Joker

Todd Phillips plaatst met Joker een bijzonder nadrukkelijk statement over de toestand van onze (westerse) wereld: de vereenzaming van overbodig geworden mensen, de postmoderne amusementscultuur met haar ondergraving van het onderscheid tussen werkelijkheid en fictie, de stuitende ongelijkheid tussen arm en rijk als gevolg van een dolgedraaid neoliberalisme, de afbraak van de sociale zekerheid, de teloorgang van regulerende omgangsvormen, de banalisering van geweld en het veralgemeende wapenbezit, de massapsychologie die aan de basis ligt van de macht van de straat. Enzovoort, een mens wordt er niet vrolijk van.

Arthur Fleck (een magistrale Joaquin Phoenix, die zijn onwaarschijnlijke rol zo geloofwaardig vertolkt dat je met hem begint te sympathiseren – wat erg verwarrend werkt) – Arthur Fleck dus is een zielige kliniclown met een bizarre afwijking: soms barst hij, zonder aanleiding, in onbedaarlijk oncontroleerbaar lachen uit, waardoor hij in kokhalzende ademnood komt. Het contrast met zijn bewering dat hij in zijn hele leven niet één ogenblik gelukkig is geweest, is schril. Het is dan ook een bittere, wanhopige lach. (Ik moet denken aan We are amusing ourselves to death – dat boek van Neil Postman ga ik nu toch eens lezen.) In Arthurs lach resoneert de holle lachband van het amusementsprogramma dat wordt geleid door een cynicus die van plan is zijn populariteit te verzilveren in het burgemeesterschap. Trump!, denken we allemaal. En terecht natuurlijk. Het gedwee zijn hautaine gemanipuleer volgende publiek, het populus ofte gepeupel waarop minachtend wordt neergekeken, wordt vertegenwoordigd door de eenzame, zieke en uitgerangeerde moeder van Arthur. Zij zit elke dag op haar bed het begin van de show op te wachten, haalt daar nog een greintje levensvreugde uit. Ondertussen droomt Arthur naast haar weg van een beter leven.

Op het eind, wanneer, tussen de allang niet opgehaalde vuilniszakken en de ratten die stilaan de stad overnemen, het straatgeweld oncontroleerbaar losbarst, wordt het showanker alsnog in het nauw gedreven.

Arthur Fleck schminkt zich als de Joker uit de Batman-films. Maar deze Joker is geen rechtvaardigheid brengende superheld. Neen, hij personifieert de chaos waarin de op hol geslagen wereld steeds duidelijker aan het wegzinken is. Op Facebook zag ik al foto’s voorbijkomen van activisten die zich als deze Joker vermommen. Ik weet niet of het een goed idee is om anarchistisch te mobiliseren voor het goede doel door de tronie van een door het leven gekwetste killer over te nemen.

Phillips schetst een genadeloos beeld van onze tijd. Alles schuift door elkaar: waarheid en leugen, goed en kwaad, grap en ernst. Daar gaat Joker uiteindelijk over: wat er te gebeuren staat wanneer er geen houvast meer is.

Een vraag. Waarom situeert Phillips zijn film in het begin van de jaren tachtig? Omdat het volgens hem dáár is beginnen fout te lopen?

Hoe dan ook: Joker is een belangrijke, kritische, indrukwekkend geregisseerde en vertolkte film, die de Hollywood-recuperatie nog net die ene, cruciale stap vóór blijft.



LVO 45



Hier begint hoofdstuk 2, ‘De vernielde hof’

Ik moet nog één keer terug naar Stokkem, om daar de weinige zaken af te handelen die ik er nog heb uitstaan.

Een paar jaar geleden was ik er voor het laatst. De aanleiding was de begrafenis van mijn vaders oudere broer. Ik had hem het jaar tevoren voor het eerst na zeer vele jaren bezocht, hij was toen nog in opperbeste vorm. Maar het was grondig fout gelopen. Een stuk appel was in zijn keel blijven steken en hij had daar zodanig van moeten hoesten, dat zijn vermoeide hart, dat hem kortademig had gemaakt en hem – tegen zijn rusteloze natuur in – tot veel zitten en rusten had gedwongen, het begaf. (...)
Naar aanleiding van deze begrafenis kwam ik nog eens in de Koppelstraat. Het huis dat mijn grootouders had toebehoord, bleek nu eigendom te zijn van Willem, een van de drie kinderen van Gaston, de jongere broer van mijn vader, die zelf dus de middelste was van drie. Willem leidde toen – en leidt nog altijd, veronderstel ik – een teruggetrokken en solitair bestaan. Hij verdeelde, zo vernam ik, zijn tijd over zijn werk als apotheker, zijn hobby als kleiduifschieter en de verbouwing van zijn huis. Willem was niet aanwezig toen ik er arriveerde in het gezelschap van mijn neven Lode (de broer van Willem), Bertrand en Remy (de zonen van Leon, de twee neefjes van wie ik vermoed dat ze mij vergezelden op die helse rit van Herne naar Stokkem in grootvaders Volkswagen Kever) en tante Lot (Gastons weduwe) – wij hadden onze komst niet aangekondigd. Dus kon ik er niet binnen. Maar ik zag aan de buitenkant dat de pogingen tot verbouwing tot dusver niet al te succesvol waren verlopen. Om niet te zeggen dat Willem erin was geslaagd om wat ooit een mooi symmetrisch opgebouwde, bescheiden maar toch fraaie kleine villa was reddeloos te verminken.

De tuin was er niet beter aan toe. Integendeel, wat ooit een pronkstuk was geweest waarin onafzienbaar veel uren en dagen van kennis en toewijding waren geïnvesteerd, waar aardbeien en pruimen en rode bessen en prei en wortelen en aardappelen werden geplant en groeiden en konden worden geoogst, waar vogels kwinkeleerden en hun terrein afbakenden en zongen en floten en achter elkaar aan zaten en buitelden in het zonlicht – die tuin was nu een kale wei waarop een treurige pony met kale plekken in zijn vacht stond te slapen. Het beest behoorde toe aan een buur, die voor de graasfaciliteit een kleine vergoeding betaalde. De gave haag waardoor destijds geen bessenplunderaars waren weggeglipt, was vervangen door een van paal naar paal gespannen prikkeldraad. Alles op het perceel was omgeploegd en omgehakt: de jeneverbessenstruiken, de cipressen, de decennia oude fruitbomen.

Hoewel ik op geen enkele manier nostalgisch naar het flard verleden haakte dat mij met deze plek verbond, deed de aanblik van deze ramp mij pijn. Hoe was het mogelijk dat een ooit gekoesterde tuin zo grondig en achteloos kon worden vernield.

Ook de appelboom waaruit Willems vader, Gaston, een paar jaar eerder was gevallen, stond er niet meer.



(wordt vervolgd)
Lees hier LVO vanaf het begin