Juist daarom bleek het meesterschap van de Opperhoutvester:
hij diende de vrees toe in kleine doses, die hij geleidelijk vergrootte en die
ten doel hadden de weerstand lam te leggen. (...) De Opperhoutvester was als
een boosaardige arts die eerst de kwaal in de hand werkt om vervolgens de zieke
te kunnen opensnijden, omdat hij dat aldoor al van plan is geweest.
Weliswaar telde de magistratuur verstandige lieden die het
spel doorzagen, maar het ontbrak hun aan macht om dit te verhinderen.
Ernst Jünger, Op de
marmerklippen, 49