maandag 10 oktober 2016

de herfst van 2016 – 9



Heinrich Böll lag de hele Tweede Wereldoorlog lang onder de wapens. Hij was al die tijd meestal ver van huis, en schreef talrijke brieven naar het thuisfront: eerst naar zijn familie, dan vooral naar zijn vrouw, met wie hij in 1942 tijdens een van zijn schaarse verloven in zijn nog niet door de geallieerde bombardementen vernielde thuisstad Keulen in het huwelijk trad. Annemarie Böll wachtte tot 2001 om de brieven vrij te geven, de Nederlandse vertaling van een selectie verscheen in 2007.

De belangrijkste activiteiten tijdens Bölls legerdienst zijn wachten en waken. Zo brengt hij vele maanden door aan de Kanaalkust, eerst vlakbij Cap Gris-Nez en later onder meer in Le Tréport. Hij kijkt er uit naar de langverwachte Britse landing, die élders zou komen en later, wanneer Böll al naar het oostfront is gestuurd, om er in Hongarije de oprukkende Russen te helpen tegenhouden. Daar is het dat hij gewond raakt – Böll brengt de laatste oorlogsmaanden vooral in lazaretten door.

De brieven vormen een indrukwekkende getuigenis van wat het betekent gewoon soldaat te moeten zijn in oorlogstijd. Böll heeft nooit willen commanderen en blijft hiërarchisch in een rang steken die niet strookt met de verantwoordelijkheid die hij zou kúnnen opnemen. Maar dat betekent nu ook weer niet dat hij zich distantieert van de Duitse oorlogsinspanning. Er zal wel enige tegemoetkoming bij zitten aan de censuur die haar licht over zijn brieven laat schijnen, maar toch: Böll is opvallend weinig kritisch ten aanzien van het regime – hoewel hij zich voor de oorlog nooit heeft laten meeslepen door de nazistische propaganda. Hij neemt de geallieerde bombardementen op de Duitse steden zwaar op de korrel. Over de Shoah rept hij met geen woord. Het wordt nergens duidelijk of Böll hiervan op de hoogte is. Het contrast met de op hetzelfde moment in Dresden door de jood Victor Klemperer geschreven dagboeken kan op dat punt nauwelijks groter zijn.

Interessant zijn deze brieven ook omdat we door de ogen van een bezetter de plaatselijke bevolking in beeld krijgen. Tijdens de lange periodes dat het front veraf is, ontwikkelt er zich hoe dan ook iets als een gewoon leven, met economische en zelfs sociale verhoudingen. De militairen moeten aan boter en tabak en wijn zien te geraken, en er is ook sprake van seksuele transacties. Met dat laatste houdt Böll zich niet bezig, maar je merkt wel hoe het hem raakt wanneer de Fransen hem in de dagelijkse omgang hun vriendelijkheid ontzeggen. De Duitsers blijven hoe dan ook bezetters in de ogen van de Fransen – en Böll vraagt zich af hoe dat ooit goed moet komen wanneer de oorlog eindelijk gewonnen zal zijn, iets waar hij, zeker in de eerste oorlogsjaren, geen moment aan lijkt te twijfelen.

Ook al distantieert Böll zich dus niet uitdrukkelijk van de nationaalsocialistische strijd om Lebensraum, hij noemt de oorlog wel voortdurend een ramp en een misdaad – maar dan heeft hij het over dé oorlog, in het algemeen, niet in eerste instantie of uitsluitend over het onheil dat door de nazi’s over Europa wordt afgeroepen. Straffer nog, Böll lijkt de Duitse agressie te willen vergoelijken door haar onder te brengen in een breed-Europese mobilisatie tegen het bolsjevistische gevaar: niets minder dan de christelijke westerse beschaving is in het geding. Böll blijkt een zeer gelovig mens te zijn, hij schrijft herhaaldelijk dat ná de oorlog, die dan toch eens zal moeten eindigen, voor hem de wáre strijd wacht: ‘En zo zal het ooit eens voorbij zijn, die grote beroering, dan zal onze grote strijd voor het christendom, voor het kruis beginnen. Wat zal ik blij zijn als ik uit de schaduw tevoorschijn kan treden.’

Naarmate de oorlogsjaren vorderen en de krijgskansen keren, zie je de impact van vermoeidheid, desillusie en angst op het moreel toenemen. Het lange wachten doet de werkloze militairen verlangen naar de strijd. Ze vervelen zich, ergeren zich aan elkaar in hun kleine behuizingen waar ze nooit alleen zijn, vergaan van de heimwee naar hun geliefden. En Böll vormde hierop geen uitzondering. Het wordt duidelijk hoezeer deze opgelegde immobiliteit een strategie is: het kanonnenvlees wordt op deze manier mentaal klaargestoomd voor de inzet van het eigen leven.

Pas helemaal op het eind krijgen de brieven een kritischer toon. Nog altijd voel je de censuur over de schouder meelezen, maar de oorlog wordt nu toch enkel nog als iets volslagen negatiefs omschreven. Alleen hieraan al merk je hoe het regime zijn greep aan het verliezen is. Op het eind zijn we getuige van de totale ineenstorting van het Duizendjarige Rijk en van de grote verwarring. Hele bevolkingsgroepen zijn zich aan het verplaatsen, alles lijkt door elkaar te lopen. Een totaal gebrek aan adequate communicatie en de strijd voor het zelfbehoud zorgen voor een zeer onvolledige kijk op de algemene situatie.

Door al deze brieven heen waart het grote verdriet dat met het verlies van jeugd en tijd gepaard gaat: dit zouden de mooiste en vruchtbaarste jaren van zijn leven moeten zijn, weet Böll, en hij spreekt dan ook zeer herhaaldelijk zijn wens uit om als het allemaal achter de rug zal zijn aan zijn grote werk te beginnen. Ook dat maakt dit boek tot een aangrijpend en zeer lezenswaardig document. We weten intussen allemaal wat deze man tussen 1945 en zijn dood in 1985 allemaal nog zal presteren en hoe daarin de Tweede Wereldoorlog altijd zijn belangrijkste inspiratiebron is gebleven.