Hoewel ik had
beloofd het niet meer te zullen doen, moet ik toch nog eens terugkomen op de
graffitikunst in onze hoofdstad. Sinds gisteren is er trouwens een nieuw
kunstwerk bij, het stelt een anus
voor. Dus mogen, na de penis-in-rust en de penetrerende penis, de Brusselaars
nu tegen een gevelgroot aarsgat aankijken.
Dat ik mij
hierover niet op een manier moet uitlaten die de indruk zou kunnen wekken dat
ik preuts ben, een kleinzielige en hautaine moraalridder…, dat heb ik
ondertussen ten overvloede begrepen. Ik zal dus geen aanstoot geven. Maar ik
wil wel een vraag stellen: zijn die drie genoemde graffiti écht graffiti? Of
zijn ze iets anders?
Materieel kan
er geen twijfel over bestaan. Het gaat in de drie gevallen om ongevraagd –
sommigen zullen zeggen illegaal – op een publiek zichtbare muur aangebrachte
tekeningen. Het is logisch dat een graffitikunstenaar een zo zichtbaar en zo
groot mogelijke drager zoekt. Hij wil namelijk dat zoveel mogelijk mensen zijn
werk zien. In het geval van de penis-penetratie-anus-artiest is dat zeker
gelukt, te meer ook doordat zijn werk via de pers en de sociale media een nog veel
ruimere verspreiding heeft gekregen dan alleen onder diegenen die het voorrecht
hadden om het in de werkelijkheid te mogen aanschouwen.
Maar deze drie
tekeningen zijn natuurlijk ook nog iets anders dan graffiti.
In de
discussie waarin ik de voorbije week verwikkeld raakte, poneerde iemand dat de
penistekening kunst was omdat hij
provoceerde. Als kunst geen provocatie is, is het geen kunst. In zeker opzicht
kan ik die redenering volgen: de kunstenaar onderzoekt altijd grenzen en
verlegt ze ook. Hij, of zij, leert ons hoe je altijd ánders naar de
werkelijkheid kunt kijken. Maar kunst kan niet alléén maar een provocatie zijn.
Kunst maakt gebruik van een medium, en dat medium beantwoordt aan conventies. Bijvoorbeeld
aan een bepaalde consensus over de doelstelling.
Wat is de
doelstelling van graffitikunstenaars? Het is moeilijk daar een volledig
antwoord op te geven, maar in dat antwoord zullen de noties schoonheid,
zichtbaarheid, verfraaiing van een op zich al te grijze stedelijkheid zeker
niet mogen ontbreken. Maar ook: de noties van openbaar en privé-bezit,
vandalisme, gewoonterecht. Buitengewoon interessant is de vraag of de heersende
consensus kan worden aangepast, bijvoorbeeld wanneer een kunstwerk zo opzichtig
mooi is – denk aan Banksys – dat iedereen het erover eens kan raken dat het
beter zou zijn dat het niet wordt weggenomen, wat gezien de onvermijdelijke
schending van het privé-eigendom normaal (wettelijk) gezien zou moeten
gebeuren.
Een van de
issues die bij graffitikunst zeker ook aan bod komt is dat van de vrije
meningsuiting, en meer bepaald het recht daarop. Welnu, in dit geval gaat het
eigenlijk vooral daarover. Onze genitaliënkunstenaar gebruikt het medium
graffitikunst en kiest zijn onderwerpen enkel en alleen in functie van het ter
discussie stellen van dat in onze samenleving vrij algemeen aanvaarde recht op
vrije meningsuiting. (‘Vrij algemeen’ omdat er toch nog altijd enkele beperkingen
in acht worden genomen.) Dit zijn met andere woorden alleen in materieel
opzicht graffiti en dus een bepaalde vorm van beeldende kunst, maar eigenlijk
gaat het hier om een politieke actie waarvoor de kunstenaar net zo goed een
ander medium had kunnen kiezen. Wat hij vooral heeft gedaan – en hij is daar
zeker in geslaagd – is een opgestoken middenvinger zetten naar de aanspraak die
wij maken op vrije meningsuiting. Deze provocatie zegt: “Jullie willen vrije
meningsuiting? Wel, ik maak er gebruik van en dit is het gevolg. Zoek het nu
maar uit wat jullie ermee doen.”
Ja. Wat gaan
we ermee doen? Goede vraag.
Vrijwel meteen
nadat het schepencollege van Sint-Gillis had beslist dat de penis binnen de
drie weken moest verdwijnen, werd een petitie voor het behoud ervan gestart. Er
zijn mensen die het kunstwerk mooi vinden, een interessant statement over wat
kunst kan of moet zijn, een uiting van onze gehechtheid aan onze vrijheid.
Ik stel
vragen. En ik zal vragen blijven stellen. Dit kunstwerk provoceert, daar ben ik
het mee eens. Provocatie lokt reactie uit. Die reactie zal hoe dan ook altijd
gebeuren in een context van waarden. Het gaat hier met andere woorden over politiek.
Ik vind dat
penis, penetratie en aarsgat wég moeten, en wel hierom. (Niet omdat ik ze niet
mooi, wansmakelijk, pornografisch, onzedelijk of wat dan ook zou vinden.) Ik
vind dat ze wég moeten omdat als wij dat niet doen, wij toegeven dat wij
gevangen zitten in onze tolerantie – en met andere woorden helemaal niet vrij
zijn, of toch niet zo vrij als wij beweren. Alles moet kunnen, zeggen we, en
dus nemen we het erbij dat dergelijke provocaties in ons straatbeeld opduiken. (En
‘ons straatbeeld’ – dat is niet alleen het mijne.) Maar wat zal de volgende
stap zijn in deze politieke actie? Stel dat de maker van deze graffiti over de
technologie zou beschikken om vanuit een niet-traceerbare locatie bewegende
beelden in de openbare ruimte te projecteren waarop wij kinderverkrachters aan
het werk zien, IS-onthoofdingen, de interne keuken van onze slachthuizen, snuff
movies – stel dat dat mogelijk zou zijn, valt het dan uit te sluiten dat deze
kunstenaar daar gebruik van zou maken? En hoe zouden wij daar dan mee omgaan?
Zouden wij dan nog schermen met het recht op vrije meningsuiting, de heilige
autonomie van de kunstenaar, kunst als provocatie? Zouden wij dan ook een
petitie opstarten om een dergelijke uitdaging van onze vrijheid te beschermen?