‘Mocht alcohol vandaag worden uitgevonden, we zouden het wellicht niet op de markt mogen brengen.’ Dat hoor ik gisterenmiddag op het tv-journaal een toxicoloog verkondigen – uiteraard met witte stofjas en met een steriel labo als setting, dit om de geloofwaardigheid te verhogen. De man heeft ongetwijfeld gelijk: alcohol is wel degelijk verslavend én uitermate schadelijk voor de gezondheid. Maar statistisch gesproken, zo fluistert mijn demon mij in, is de kans toch reëel dat deze man vanavond – het is per slot van rekening vrijdag en hij zal ook wel een drukke werkweek afsluiten – bij Blokken en Thuis en, als klap op de vuurpijl, zichzelf op het nieuws samen met moeder de vrouw een flesje wijn kraakt. Misschien steekt hij wel een sigaar op.
Uiteraard wéét
ik dat alcohol een slaafs makend vergif is. Zoals ik ook weet dat tabak en
suiker en gokken en nog vele andere leuke productjes schadelijk en verslavend
zijn. Natuurlijk weet ik dat, ik ben niet gek. Als u er nog niet van af bent,
onderneem dan beslist een poging. Maar iets in mij protesteert.
Vooraleer ik
verder ga, eerst dit: ik heb het grootste respect voor wie nu op zijn achterste
poten gaat staan om mij de mantel uit te vegen. Want voor je het weet sta je
dit soort toogpraat te verkondigen ten overstaan van iemand die een geliefde aan
kanker heeft verloren, of wiens kind is doodgereden of voor het leven verminkt
door een dronkaard. Of je staat te oreren over de betrekkelijkheid van een lang
leven tegenover iemand die er werkelijk álles voor over heeft om zijn ouders nog
zo lang mogelijk in dit ondermaanse te laten genieten van de in zijn ogen oorbare geneugten
des levens. Ik haast mij om te zeggen dat ik deze verdrieten erken, en dat ik
het iedereen toewens om zijn geliefden zo laat mogelijk het tijdelijke met het
eeuwige te zien verwisselen. Ik heb in mijn omgeving ook al kankers zien
passeren. Ik haast me evenzeer om te zeggen dat gebruikers moeten weten wat ze
bij anderen kunnen aanrichten. Dat ze de sociale impact van hun verknochtheden juist
moeten inschatten. Dat er bijvoorbeeld zoiets bestaat als passief roken of
onverantwoord rijgedrag. Deze complicaties kunnen en moeten geregeld en
gesanctioneerd worden. Dat is mogelijk. Je kunt rookvrije zones organiseren,
een alcoholslot verplichten, de tabak- en alcoholverkoop aan banden leggen. Dat
valt allemaal te regelen.
Maar er wordt
de laatste tijd wel veel geregeld, vind ik. En behalve dat het vaak een
hypocriet geregel is – want alcohol en tabak leveren Vadertje Staat heel wat accijnzen
op –, lijkt het me iets te vaak ook een wat slinks en sluipend geregel. Een
vinger, een hand, een arm. Een paternalistisch bewerken van de mentaliteit. Een
wellicht te grote acceptatie is intussen vervangen door een vaak agressieve
intolerantie. Gezelliger is de samenleving er alvast niet op geworden.
Uiteraard weet
ik – ik herháál het – dat tabak en alcohol schadelijk en verslavend zijn. Maar ik
denk dat het systematisch terugdringen van deze, en nog andere, addicties uit
onze samenleving ook schadelijk is, op een ándere manier. We streven meer
gezondheid na op het ene vlak, maar doen andere ziektes op.
Er wordt geen
rekening gehouden met een fundamenteel antropologisch gegeven: het leven is
geen leven als elk risico en als alles wat schadelijk is voor dat leven wordt
uitgeschakeld. Roes- en genotsmiddelen, schadelijk of niet, hebben in alle
samenlevingen, in alle culturen, in alle tijden bestaan. Tabak en alcohol
hebben behalve hun impact op de eigen gezondheid en – indien onvoldoende
gereglementeerd – op de omgeving, toch ook de eigenschap dat zij vaak deel
uitmaken van een individueel én sociaal welbevinden. Niet dat het niet zonder
kan, maar u weet wat ik bedoel: het feestje wordt pas gezellig als uit de
eerste fles het bodemgeluk is verdeeld, en op het bedrijf worden de nieuwste nieuwsjes
het snelst verspreid bij de asbak aan de voordeur. Of achterdeur, steeds vaker.
En daarom vind
ik het geen goed idee om een cleane toxicoloog op te voeren die mij met zijn geheven
vingertje diets maakt dat ik, als man, in plaats van drie beter maar twee
glazen per dag drink. Zolang ik niet in kennelijke toestand achter het stuur
kruip of mijn huisgenoten terroriseer of mijn gezinsbudget bij de kastelein
achterlaat, bepaal ik liever zelf mijn maat. Als het dan toch zo toxisch is, wees
dan consequent en schaf die handel meteen af, denk ik dan. En idem dito voor de
sigaret. Maar mensen drinken en roken omdat het leven kut is – we moeten daar
geen doekjes om winden. Iets doet mij denken dat mensen het recht moeten
blijven hebben om hun leven te bekorten. Neem hen dat niet af. Leven ze er
minder lang door? Dat zal wel zijn, maar zeg nu zelf: hoe hypocriet kun je zijn
in een samenleving die met de ene hand ouderen per se wil opzadelen met een
lang, langer, langst leven, en ze met de andere hand wegstopt in tehuizen waar
geen kat naar ze omkijkt.
Ik weet dat u, lezer die wél goed voor zijn oudjes zorgt, vindt dat ik overdrijf. En terecht: ik overdrijf. Ik doe dat om de zaken scherp te stellen. Maar toch.
Daarom nog
even dit ter overweging. Toen vanaf een jaar of tien geleden het rookverbod stilaan
over alle horecazaken werd uitgerold, werden de toen nog vrij talrijke
dorpscafés hierdoor getroffen. Het cliëntèle van het dorpscafé dat mij nu voor
ogen staat, bestond in grote mate uit ouwe mannetjes die er, zeer ten genoegdoening
van hun echtgenotes, achter een pint kwamen zitten en daar ook wel eens een saf
bij rookten. Of er zich in elk geval niet druk over maakten dat hun vrienden er
een opstaken. Die mannetjes waren van de straat af, hadden sociaal contact,
passeerden een paar uur per dag op een manier die zij aangenaam vonden. Na het
rookverbod zijn die dorpscafés aan het uitsterven met een snelheid die doet
denken aan het tempo waarmee wij, met allerlei andere activiteiten die al
evenzeer schadelijk zijn maar waar blijkbaar minder urgentie wordt gevraagd,
dier- en plantensoorten uitroeien. Hebt u zich al afgevraagd waar die cafémannetjes
naartoe zijn? En zeg nu niet dat ze dood zijn omdat ze rookten. Misschien zijn
ze dood omdat ze verpieterd zijn. Wat is de kost dáárvan voor de samenleving? Kosten
depressies en vereenzaming meer of minder dan een hartinfarct? Op welke
weegschaal gaan we dat afwegen? En wat doe je met de mannetjes die nu in
steeds groteren getale door onze sacrosancte risicoloze economie veel te vroeg worden
afgeserveerd en geen dorpscafé in het verschiet hebben om hun ouwe dag in door
te brengen?
En dan ook nog dit, nu we toch aan onze virtuele toog staan.
Wat is de sociale kost van game- en smartphoneverslaving? Van het niet leren
hoe met elkaar te communiceren, een open gesprek aan te gaan met elkaar, oog in
oog? ’t Zou ver voeren om daar een antwoord op te verzinnen – ik geef de vraag maar
eens ter overweging mee. Onze samenleving is ziek en zit volop in een
ontkenningsfase. Ze probeert er iets aan te doen door zich uit te leveren aan
een al even ziekelijke controlezucht, maar maakt daarbij verkeerde keuzes.
Mijn gedacht.
Patron, schenk ze nog eens vol.