zaterdag 29 oktober 2016

de herfst van 2016 – 25


‘Mocht alcohol vandaag worden uitgevonden, we zouden het wellicht niet op de markt mogen brengen.’ Dat hoor ik gisterenmiddag op het tv-journaal een toxicoloog verkondigen – uiteraard met witte stofjas en met een steriel labo als setting, dit om de geloofwaardigheid te verhogen. De man heeft ongetwijfeld gelijk: alcohol is wel degelijk verslavend én uitermate schadelijk voor de gezondheid. Maar statistisch gesproken, zo fluistert mijn demon mij in, is de kans toch reëel dat deze man vanavond – het is per slot van rekening vrijdag en hij zal ook wel een drukke werkweek afsluiten – bij Blokken en Thuis en, als klap op de vuurpijl, zichzelf op het nieuws samen met moeder de vrouw een flesje wijn kraakt. Misschien steekt hij wel een sigaar op.

Uiteraard wéét ik dat alcohol een slaafs makend vergif is. Zoals ik ook weet dat tabak en suiker en gokken en nog vele andere leuke productjes schadelijk en verslavend zijn. Natuurlijk weet ik dat, ik ben niet gek. Als u er nog niet van af bent, onderneem dan beslist een poging. Maar iets in mij protesteert.

Vooraleer ik verder ga, eerst dit: ik heb het grootste respect voor wie nu op zijn achterste poten gaat staan om mij de mantel uit te vegen. Want voor je het weet sta je dit soort toogpraat te verkondigen ten overstaan van iemand die een geliefde aan kanker heeft verloren, of wiens kind is doodgereden of voor het leven verminkt door een dronkaard. Of je staat te oreren over de betrekkelijkheid van een lang leven tegenover iemand die er werkelijk álles voor over heeft om zijn ouders nog zo lang mogelijk in dit ondermaanse te laten genieten van de in zijn ogen oorbare geneugten des levens. Ik haast mij om te zeggen dat ik deze verdrieten erken, en dat ik het iedereen toewens om zijn geliefden zo laat mogelijk het tijdelijke met het eeuwige te zien verwisselen. Ik heb in mijn omgeving ook al kankers zien passeren. Ik haast me evenzeer om te zeggen dat gebruikers moeten weten wat ze bij anderen kunnen aanrichten. Dat ze de sociale impact van hun verknochtheden juist moeten inschatten. Dat er bijvoorbeeld zoiets bestaat als passief roken of onverantwoord rijgedrag. Deze complicaties kunnen en moeten geregeld en gesanctioneerd worden. Dat is mogelijk. Je kunt rookvrije zones organiseren, een alcoholslot verplichten, de tabak- en alcoholverkoop aan banden leggen. Dat valt allemaal te regelen.

Maar er wordt de laatste tijd wel veel geregeld, vind ik. En behalve dat het vaak een hypocriet geregel is – want alcohol en tabak leveren Vadertje Staat heel wat accijnzen op –, lijkt het me iets te vaak ook een wat slinks en sluipend geregel. Een vinger, een hand, een arm. Een paternalistisch bewerken van de mentaliteit. Een wellicht te grote acceptatie is intussen vervangen door een vaak agressieve intolerantie. Gezelliger is de samenleving er alvast niet op geworden.

Uiteraard weet ik – ik herháál het – dat tabak en alcohol schadelijk en verslavend zijn. Maar ik denk dat het systematisch terugdringen van deze, en nog andere, addicties uit onze samenleving ook schadelijk is, op een ándere manier. We streven meer gezondheid na op het ene vlak, maar doen andere ziektes op.

Er wordt geen rekening gehouden met een fundamenteel antropologisch gegeven: het leven is geen leven als elk risico en als alles wat schadelijk is voor dat leven wordt uitgeschakeld. Roes- en genotsmiddelen, schadelijk of niet, hebben in alle samenlevingen, in alle culturen, in alle tijden bestaan. Tabak en alcohol hebben behalve hun impact op de eigen gezondheid en – indien onvoldoende gereglementeerd – op de omgeving, toch ook de eigenschap dat zij vaak deel uitmaken van een individueel én sociaal welbevinden. Niet dat het niet zonder kan, maar u weet wat ik bedoel: het feestje wordt pas gezellig als uit de eerste fles het bodemgeluk is verdeeld, en op het bedrijf worden de nieuwste nieuwsjes het snelst verspreid bij de asbak aan de voordeur. Of achterdeur, steeds vaker.

En daarom vind ik het geen goed idee om een cleane toxicoloog op te voeren die mij met zijn geheven vingertje diets maakt dat ik, als man, in plaats van drie beter maar twee glazen per dag drink. Zolang ik niet in kennelijke toestand achter het stuur kruip of mijn huisgenoten terroriseer of mijn gezinsbudget bij de kastelein achterlaat, bepaal ik liever zelf mijn maat. Als het dan toch zo toxisch is, wees dan consequent en schaf die handel meteen af, denk ik dan. En idem dito voor de sigaret. Maar mensen drinken en roken omdat het leven kut is – we moeten daar geen doekjes om winden. Iets doet mij denken dat mensen het recht moeten blijven hebben om hun leven te bekorten. Neem hen dat niet af. Leven ze er minder lang door? Dat zal wel zijn, maar zeg nu zelf: hoe hypocriet kun je zijn in een samenleving die met de ene hand ouderen per se wil opzadelen met een lang, langer, langst leven, en ze met de andere hand wegstopt in tehuizen waar geen kat naar ze omkijkt.

Ik weet dat u, lezer die wél goed voor zijn oudjes zorgt, vindt dat ik overdrijf. En terecht: ik overdrijf. Ik doe dat om de zaken scherp te stellen. Maar toch.

Daarom nog even dit ter overweging. Toen vanaf een jaar of tien geleden het rookverbod stilaan over alle horecazaken werd uitgerold, werden de toen nog vrij talrijke dorpscafés hierdoor getroffen. Het cliëntèle van het dorpscafé dat mij nu voor ogen staat, bestond in grote mate uit ouwe mannetjes die er, zeer ten genoegdoening van hun echtgenotes, achter een pint kwamen zitten en daar ook wel eens een saf bij rookten. Of er zich in elk geval niet druk over maakten dat hun vrienden er een opstaken. Die mannetjes waren van de straat af, hadden sociaal contact, passeerden een paar uur per dag op een manier die zij aangenaam vonden. Na het rookverbod zijn die dorpscafés aan het uitsterven met een snelheid die doet denken aan het tempo waarmee wij, met allerlei andere activiteiten die al evenzeer schadelijk zijn maar waar blijkbaar minder urgentie wordt gevraagd, dier- en plantensoorten uitroeien. Hebt u zich al afgevraagd waar die cafémannetjes naartoe zijn? En zeg nu niet dat ze dood zijn omdat ze rookten. Misschien zijn ze dood omdat ze verpieterd zijn. Wat is de kost dáárvan voor de samenleving? Kosten depressies en vereenzaming meer of minder dan een hartinfarct? Op welke weegschaal gaan we dat afwegen? En wat doe je met de mannetjes die nu in steeds groteren getale door onze sacrosancte risicoloze economie veel te vroeg worden afgeserveerd en geen dorpscafé in het verschiet hebben om hun ouwe dag in door te brengen?

En dan ook nog dit, nu we toch aan onze virtuele toog staan. Wat is de sociale kost van game- en smartphoneverslaving? Van het niet leren hoe met elkaar te communiceren, een open gesprek aan te gaan met elkaar, oog in oog? ’t Zou ver voeren om daar een antwoord op te verzinnen – ik geef de vraag maar eens ter overweging mee. Onze samenleving is ziek en zit volop in een ontkenningsfase. Ze probeert er iets aan te doen door zich uit te leveren aan een al even ziekelijke controlezucht, maar maakt daarbij verkeerde keuzes.

Mijn gedacht. Patron, schenk ze nog eens vol.