ROUW
De nationale
driekleuren hingen gisteren halfstok. Of over balkons gedrapeerd, met een knoop
in het midden. Mooie gebaren zijn dat, drie jaar geleden bij de dood van koning
Boudewijn uit de vergetelheid opgediept. Wellicht door een generatie die zich
nog net herinnerde hoe een natie collectieve rouw moet vertolken.
Elk weldenkend
mens is de voorbije week met verbijstering geslagen. Zelden toont het kwaad
zijn gezicht zo onverhuld. Maar hoe ermee om te gaan?
Het aantal
mogelijkheden is beperkt. Elkeen weet hoe moeilijk het is om zelfs in intieme
kring een troostend gebaar te stellen, leedwezen te betuigen. Mensen zijn
onmondig geworden. Gelukkig zijn er symbolen: die spreken voor wie met stomheid
is geslagen. Maar die symbolen hebben zelf in grote mate hun zeggingskracht
verloren. Rouw, hoe welgemeend ook, wordt daardoor vaak een confrontatie met
het onvermogen in onszelf om met zinloosheid om te gaan.
Reclame heeft
de taal uitgehold, de symbolen ontkracht. De pers gaat evenmin vrijuit: de
wereld werd de voorbije dagen op radio, televisie en in de kranten wel erg
klein. De marge tussen journalistieke integriteit en commercieel belang blijkt
dan dun, zeer dun.
De vermoorde
kinderen moeten worden geëerd. De ouders en nabestaanden moeten worden
gesteund. Elke blijk van bereidheid om het verdriet te delen, is terecht. Maar
er is iets mis. De overtreffende trap wordt te rap bereikt. Er bestaat geen
mediagenieke rouw.
Deze column
verscheen twintig jaar geleden in De
Standaard van 23 augustus 1996