maandag 3 oktober 2016

& 58



ROUW

De nationale driekleuren hingen gisteren halfstok. Of over balkons gedrapeerd, met een knoop in het midden. Mooie gebaren zijn dat, drie jaar geleden bij de dood van koning Boudewijn uit de vergetelheid opgediept. Wellicht door een generatie die zich nog net herinnerde hoe een natie collectieve rouw moet vertolken.

Elk weldenkend mens is de voorbije week met verbijstering geslagen. Zelden toont het kwaad zijn gezicht zo onverhuld. Maar hoe ermee om te gaan?

Het aantal mogelijkheden is beperkt. Elkeen weet hoe moeilijk het is om zelfs in intieme kring een troostend gebaar te stellen, leedwezen te betuigen. Mensen zijn onmondig geworden. Gelukkig zijn er symbolen: die spreken voor wie met stomheid is geslagen. Maar die symbolen hebben zelf in grote mate hun zeggingskracht verloren. Rouw, hoe welgemeend ook, wordt daardoor vaak een confrontatie met het onvermogen in onszelf om met zinloosheid om te gaan.

Reclame heeft de taal uitgehold, de symbolen ontkracht. De pers gaat evenmin vrijuit: de wereld werd de voorbije dagen op radio, televisie en in de kranten wel erg klein. De marge tussen journalistieke integriteit en commercieel belang blijkt dan dun, zeer dun.

De vermoorde kinderen moeten worden geëerd. De ouders en nabestaanden moeten worden gesteund. Elke blijk van bereidheid om het verdriet te delen, is terecht. Maar er is iets mis. De overtreffende trap wordt te rap bereikt. Er bestaat geen mediagenieke rouw.

Deze column verscheen twintig jaar geleden in De Standaard van 23 augustus 1996