De roman Butcher’s Crossing van de pas postuum
beroemd geworden Amerikaanse auteur John Williams is overduidelijk, tot
in de clichés, een commentaar op het westerngenre, dat tot in alle westerse
geesten de op-en-top Amerikaanse waarden heeft helpen verspreiden: blanke
superioriteit, ongebreidelde kolonisatie, losgeslagen liberalisme, romantisch individualisme.
We lezen het verhaal van een jongeman die uit onvrede met de burgermaatschappij
het avontuur zoekt in het Wilde Westen. Daar verzeilt hij in een genadeloze
buffeljacht. Een avontuur is het inderdaad, maar dan wel een dat alle geijkte
verwachtingen op hun kop zet: op het eind stapt onze lonesome cowboy niet in de richting van een in het westen
ondergaande zon, maar integendeel van een in het oosten opkomende zon weg.
De eerste bladzijden imiteren nadrukkelijk de hele western-beeldtaal.
Een postkoets komt aan in Butcher’s
Crossing, een stoffige nederzetting die uit niet veel meer bestaat dan een
politiekantoor, een kapper, een klerenwinkel, een smidse en uiteraard een saloon, en uit die koets stapt de held
van het verhaal: ‘Hij tilde de reistas over het zijschot op straat en tilde in
dezelfde beweging een been over het schot, en stapte op de omlaag hangende
metalen tree, waarlangs hij op de straat belandde.’ Je zíet het helemaal
gebeuren, we zitten naar een western te kijken. Natuurlijk vraagt elke goede
lezer zich af waarom dit alles zo nadrukkelijk op die manier wordt beschreven.
Het antwoord op deze vraag is dat Williams zijn lezers op
het verkeerde been wil zetten. Hij heeft de evocatie van de westernstijl nodig
om in deze anti-western zijn
boodschap des te harder te laten aankomen. En die boodschap bestaat uit een
genadeloze kritiek op de Amerikaanse waarden. Deze waarden werden enerzijds
door een bepaald soort Romantiek gepropageerd – bijvoorbeeld in Thoreau’s
verheerlijking van de Wildernis als enige weg naar het Zelf. (Jon Krakauers Into The Wild en de verfilming van dat
boek zijn daarvan late echo’s.) Anderzijds hekelt Williams ook het
ongebreidelde kapitalisme, dat alleen maar tot de vernieling van die wildernis
leidt – en in dat perspectief vormen de buffels in dit verhaal natuurlijk één
gigantische, moeilijk te negeren metafoor.
De aanklager wil dat zijn klacht gehoord wordt. Of gezien. Williams dwingt ons op
magistrale wijze te kijken. (Of
anders gezegd: niet weg te kijken.)
In dat opzicht vormen in Butcher’s
Crossing het licht en de verblinding een minstens even belangrijke metafoor
als de – kortzichtige – buffeljacht. Deze tweede metafoor wordt al heel vroeg
in de roman geïntroduceerd. Onze jongeman installeert zich in zijn hotelkamer
en ervaart daar een eerste keer een vorm van blindheid: ‘Tijdens die wakkere momenten
keek hij om zich heen, en in de volledige duisternis kon hij de muren niet
zien, zag hij niet waar zijn kamer ophield. En hij had het gevoel dat hij blind
was, zich in het niets bevond, roerloos.’ Deze verblinding zal later, tijdens
de buffeljacht, culmineren in een tijdelijke sneeuwblindheid. (Deze passage
verwijst uiteraard naar een gelijkaardige situatie in De Toverberg van Thomas Mann. Ook daar is het hoofdpersonage een
jongeman die zijn weg zoekt in een wereld waarin omvattende ideeën om voorrang
strijden.) Williams dwingt ons te kijken door zijn hyperrealistische stijl – en
daar is het waar vorm en inhoud van deze roman samenkomen en elkaar versterken
(wat ik altijd een vereiste heb gevonden voor literaire kwaliteit). Alles wordt
beschreven. Williams legt een opmerkelijk gedetailleerde kennis van met name de
buffeljacht en het langdurige overleven in extreme winterse omstandigheden aan
de dag. Hij stelt zijn lezers op de proef met zijn behoorlijk lang uitgesponnen
documentaire uiteenzettingen daarover. En precies daardoor houdt hij de aandacht
vast, dwingt hij ons te kijken naar iets wat in de door hem aangeklaagde
kapitalistische vooruitgangsideologie meestal aan het oog onttrokken blijft –
vertaald naar onze tijd: de misdaad van het kolonialisme, de gruwel van het
slachthuis, de inherente leugenachtigheid van mercantiele verhoudingen, de
milieu-impact van ons kortzichtige consumeren.
Het is bij dat alles uitermate belangrijk om voor ogen te
houden dat Williams deze roman in 1960 schreef. Toen was Amerika nog niet klaar
voor zijn inzichten en Williams raakte vergeten. De buffeljacht was, bij manier
van spreken, nog volop aan de gang. En dat is hij, metaforisch gesproken, nog –
ook al is het inmiddels zonneklaar dat er nauwelijks nog ‘buffels’ zijn.