Eergisteren op
de trein, huiswaarts na een lange dag. Het is de trein die tegen negen in
Brugge aankomt, een late trein dus – en dan is de sfeer al wat losser. In de
Zuid komen drie jonge mensen bij me zitten. Ze spreken Engels. Amerikaans
Engels. Eigenlijk zijn ze met vier, maar voor die vierde is er geen plaats –
hij vindt nog een laatste lege stoel achter mij. Het zijn twee koppels. Prachtige
jonge mensen. De jongen die tegenover me plaatsneemt, lijkt me zo’n typische surfboy.
Hij zou ook zwemkampioen kunnen zijn. De twee vrouwen zijn beeldschoon. De ene,
die links van me zit, heeft lang donkerbruin haar, Spaanse ogen. De andere draagt
haar blonde haar strak achteruit gekamd. Ze komt zó uit een suburbverkaveling,
zoals in de film The Virgin Suicides:
witte villa’s en in elkaar overlopende gazonnen. Streng profiel, mond en kin
wat meer naar voren. Zij, de blonde, zit schuin tegenover mij en voert het hoge
woord. Ze draagt een gul gedecolleteerd T-shirt. Ze doet heel professioneel
alsof ze niet merkt dat ik mijn best doe haar weelderigheid niet te zien. Zeker
als ze vooroverbuigt om iets uit haar tas op te diepen die tussen haar voeten
op de grond staat. Ik zet mijn koptelefoon op en tik er lustig op los op mijn
laptop, zodat de jongelui kunnen denken dat ik een schrijver ben. Maar ik weet
niet of ze een hoge pet op hebben van schrijvers. De surfer en de blondine
dragen allebei eenzelfde gouden ring. De surfer legt zijn hand op haar dijbeen.
Ter hoogte van haar knieën zitten er gaten in haar strakke jeans. Ik kan haar
knieën zien.
In Gent stappen er veel reizigers af. Opeens is er plaats.
De Amerikanen blijven zitten, ze hebben dus Brugge als bestemming, het Lam Gods
zal hun zonden niet vergeven. Ik sta op en gebaar dat nummer vier op mijn
plaats mag komen zitten. Dat vinden ze tof, ze bedanken me. Er wordt nu een
fles wijn bovengehaald, chips, kaas, salami. Ze nuttigen alles door elkaar –
desalniettemin hebben ze alle vier nog de ideale lijn. De vierde, die er nu bij
is komen zitten, is de tweede boy. Het
wordt niet duidelijk of hij bij de Spaanse hoort. Hij is meer van het
studententype. Ietwat militaire coupe, acne in de nek. Ik zet even mijn
koptelefoon af. De student vertelt enthousiast over de Compostellaroute. Hij heeft
er een stuk van afgelegd. Je ontmoet er mensen bij de vleet, onderweg maar ook ’s
avonds in de hostels die je overal
langs de route aantreft. De drie anderen luisteren belangstellend. De wijn
drinken ze uit kartonnen bekers van een Starbucks. Het is Spaanse wijn.
In Brugge stappen we allemaal uit. Ik spreek de Amerikanen
aan. Ze blijven drie, misschien wel vier dagen in Brugge. Ze vragen me tips. Ik
bezweer hen de Vlaamse primitieven te gaan bekijken. Dat waren ze van plan, wat
me voor hen inneemt. Ik raad hen ook nog aan hun verkenning van de stad te
beginnen met een wandeling eromheen, op de Vesten. Ze zullen eraan denken. Ze
overnachten in een B&B in het centrum. De blondine voegt er – volstrekt onnodig
– aan toe dat ze, twee per twee, in twee kamers slapen.
Ik wens de vier een aangenaam verblijf en ga mijns weegs. Hoe
moet het zijn om voor het eerst in Brugge aan te komen, die stad met nieuwe
ogen te zien, samen met vrienden, zonder zorgen, vergulde jeugd?