wolkenfragmenten
uit Heinrich Böll, Brieven uit de oorlog
1939-1945
2075
Het duurt soms maar een paar uur en komt net zo snel en
onverwachts als wanneer de zon – die ik vaak heb gehaat met een waarlijk
bedwelmende haat – bliksemsnel door een ondoordringbaar lijkende wolkendek
doorbreekt. (54)
2076
Ik denk dat ik gek zou worden bij die eeuwige rust en de
stilte van de velden, altijd in de nabijheid van de goedmoedige dieren, ik zou
ervandoor gaan, ergens heen, naar de smerigste buitenwijk van een grote stad,
om bij te komen van die landelijke rust die boven de randen van de dorpen hangt,
daar waar de weg begint, als een wolk, even drukkend en even hopeloos
als de atmosfeer op de binnenplaatsen in de grote steden. (82)
2077
De hemel was donker daarnet tijdens mijn eerste twee uren
aan de Rijn, zware wolken joegen voort in die wilde storm, de Rijn
glansde zilverachtig, de weg langs de oever was duister en mijn hart was zwaar
en treurig en zonder enige hoop, echt helemaal dood. (96-97)
2078
Nu komt net de zon vanachter een dikke zwarte wolk
en de hele baai wordt erdoor verlicht (…) (140)
2079
(…) het allerleukste is om met de verrekijker zomaar in
een dikke witte wolkenbank naar binnen te kijken; je zou het haast met
een winterlandschap kunnen vergelijken, maar daarvoor is alles toch te zacht en
te rond. (140)
2080
(…) de zee is onwaarschijnlijk mooi, vooral nu het de
laatste dagen wat stormachtig is; die weidse, onafzienbare, blauwe, deinende,
altijd bewegende watervlakte, bezaaid met witte, parelwitte schuimkoppen;
daartussen donkere en groene vlekken waar de wolken zich aftekenen, en
soms zeilen daar dan die kleine vissersbootjes overheen met hun roodachtige
zeilen en zwarte rompen, het is echt heel erg mooi… (159-160)
2081
De wind suist en giert en de maan schijnt helder en
krachtig, en soms schuift er een door de wind voortgedreven, donkere wolk
voor. (267)
2082
Het weer is fantastisch; hoewel het nacht is, is de lucht
lichtblauw met hier en daar grote vlokkige wolkenbanken; de maan schijnt
zo helder dat het wel dag lijkt, en als je van buiten de bunker inkomt, doet
het koele licht van de lamp maar wazig en mat aan. (270)
2083
Iedere zondagmiddag komen ze regelmatig in onafzienbare
scharen, onwaarschijnlijk hoog, zodat je helemaal boven in de lucht waar de zon
door de wolken breekt, in die laag van gouden spinsel, de condensstrepen
als een wit dik tapijt steeds breder en langer ziet worden. (274)