maandag 31 oktober 2016

los ingeslagen 334


13 maart 2002

(…)

*

Opnieuw een opeenstapeling van deadlines; ik werk New York af.

*

Met P. voor de badkamertegels naar een chique, Franstalige winkel in Knokke. Wellicht gaan ze daar af op ons voorkomen want we krijgen meteen de goedkoopste oplossing voorgesteld.

*

Mama komt langs. Ik observeer van dichtbij het perkamentachtige van de huid van haar gelaat.

*

In S.’s atelier teken ik Michelangelo’s discussiërende Aristoteles en Plato. We praten nog wat na over de reis naar Zweden: D. zou geweigerd hebben om nog langer een kamer met S. te delen omdat diens voeten te veel stinken… (…)

*

Julien Green, Journaal:
[120]: ‘Dag en nacht voel ik een enorme honger in mij, die alle voedsel voor lief neemt. Ik heb lang gedacht dat het het gemakkelijkst was hem te stillen door aan zijn verlangens toe te geven, maar ik wou dat er een wereld was waarin die honger niet bestond! Ik wil daar helemaal niet steeds weer tegen vechten, dat gaat mijn krachten te boven. Ik ken de vleselijke liefde nu, en ik wil wel eens iets anders leren kennen. Terwijl ik deze zin nog aan het schrijven ben, voel ik heel mijn wezen al weer smachten naar zinnelijk genot. Ik heb verdriet om deze tegenstrijdigheden. Ik moet mijn best doen om meer na te denken, een ingetogener leven te leiden.’
‘De vleselijke liefde’ – de vreselijke liefde.


14 maart 2002

Veel werk, weinig tijd. Pas om kwart voor negen houd ik iets over voor ‘mezelf’. Mijn werk heeft te lijden van de tijdsdruk: een hoofdstuk van De Aarde vanuit de hemel is bepaald slecht vertaald, merk ik, nu ik de drukproeven corrigeer. Maar het is wellicht al te laat om in te grijpen.

*

De Nederlandse populist Pim Fortuyn, die net de gemeenteraadsverkiezingen van Rotterdam heeft gewonnen, stelt zijn programma voor de parlementsverkiezingen over twee maanden voor (hij zou volgens opiniepeilingen samen met het zootje onbenullen dat achter hem aan loopt in één klap de derde partij worden). Hij krijgt drie taarten op zijn kale kop. Nu reageert hij niet meteen gevat, maar stel dat hij dat wel zou hebben gedaan, en daardoor meteen weer zoveel mensen naar zijn kamp zou hebben overgehaald, wat is dan de verantwoordelijkheid van de – goedmenende – actievoerders? Hoe moet je, in godsnaam, in een gemediatiseerde en verziekte democratie tegen zo iemand de strijd aanbinden?
Intussen heeft het Vlaams Blok in Antwerpen, een schaamteloze logica volgend, de slogan van Fortuyns Rotterdamse partij geannexeerd: ‘Leefbaar Antwerpen’. Ik herinner mij het ‘S.O.S. voor een leefbaar Brugge’ van twaalf jaar terug – en hoe ik daar, gelukkig, meteen ben uitgestapt toen mij duidelijk werd dat de stem der malcontenten erin het luidste klonk.

*

Toen ik deze middag van de bakker naar De Reyghere aan de kerk van Sint-Kruis stapte – ik wil maar zeggen: op een allerbanaalst moment in een allerbanaalste omgeving – overdacht ik opeens met stellige helderheid: het is de angst voor de dood die het leven bezwaart. Wie ervan overtuigd is dat het met de dood écht gedáán is, dat hij zelfs, in zekere zin, zijn eigen dood niet kan meemaken, die leeft licht en kan zich zelfs verzoenen met een kort leven. Ontdaan van alle verantwoordelijkheid en schuldgevoel (‘het leven moet áf zijn, het moet iets betékenen’), ervaart hij elke nieuwe dag, elk moment, als een geschenk waar hij alleen maar dankbaar van kan genieten. (Meteen voelde ik ook het ‘epifanisch’ karakter van dit plotse besef – en ook dat ik het maar moeilijk zou kunnen verwoorden… Het ging overigens al vlug weer kopje onder in de beslommeringen van de dag…)
En dan lees ik in Julien Green, Journaal, 141: ‘“Je moet niet bang zijn voor de dood, daarmee doe je hem te veel eer aan,” zei mevrouw de N. gisteravond. Ze was heel mooi terwijl ze dat zei. Ze droeg een zwarte jurk, en een diamanten veertje op haar schouder; ik had het gevoel dat je zo, en niet anders, gekleed moest zijn om die uitspraak te doen.’

*

Ik heb nu al een paar weken, en steeds meer, last van mijn rechterheup en -knie. Maak mij zorgen: wandelen met de hond is niet meer evident, fietsen evenmin, al die trappen hier in huis…

*

Een van de zaken die me is bijgebleven van het gesprek maandagavond met L. is wat ze zei over hoe haar moeder haar een ecologisch besef heeft meegegeven. Moe was een ecologiste avant la lettre. (Ik schrijf en denk, merk ik nu, over Moe altijd in de verleden tijd. Rechtvaardigt haar dementie dat?)


15 maart 2002

B. belt over de Van Eyck-tentoonstelling (Brugge 2002). Hij vindt het ‘schitterend’ en ergert zich aan de negatieve bespreking in De Morgen. [Enkele dagen later hoor ik nog iemand zijn beklag doen: voor De Morgen is niets van ‘2002’ goed.]

*

Met P. naar ‘Jukebox 2000’ in de Stadsschouwburg. Drie zangers en een combo brengen schlagers uit ‘de tijd van toen’. Maar de routine verdrukt de bezieling. Het is een tegenvaller. Ook de drink in De Stille Nachtmuziek en De Republiek (waar een zwarte zangeres net een optreden voor Klara afrondt) valt tegen: (…) geen gesprek, geen contact.

*

(…)


16 maart 2002

Op de redactievergadering van de Poëziekrant in Gent wordt vooral over ‘het geval’ (…) gepraat. Oeverloos gepraat… Ook dit is een maat voor niets.

*

Fietstocht (73 kilometer) met de ‘wielervrienden’. Met de heup valt het – gelukkig – mee. Stop in Hertsberge.

*

(...)

*

Ik zou moeten werken, maar lees:
Julien Green, Journaal:
[169-170]: ‘Er kwam een vreemd gevoel over me bij het zien van al deze resten uit een zo grijs verleden, het gevoel dat de hele mensheid door mij heen trekt als over een grote weg. Zij is volledig in mij, en ik volledig in haar. Ik bestond op de dag dat zij voor het eerst haar ogen opsloeg naar de wolken, en ik zal in haar zijn tot aan het einde, zo er een einde is. Ik kan niet sterven. Haar hart is het mijne, en dat hart begint pas te kloppen. Wat ik leven noem, is niets anders dan het zelfbewustzijn van de mensheid. Ik werd zo sterk van dat gevoel doordrongen, dat de angst om te sterven mij plotseling een van de meest tragische misverstanden leek waaronder wij ooit gebukt zijn gegaan; het komt ongetwijfeld voort uit het rampzalige feit dat wij onszelf met ons lichaam verwarren. Maar waarom zou ik daarover praten? Voor mensen die weten wat ik bedoel lijken deze dingen vanzelfsprekend, omdat zij ze ervaren hebben. Alle anderen zouden me voor een dwaas houden. Het kenmerkende van deze ideeën, die bij mij opkomen zoals ze geleidelijk bij iedereen zullen opkomen, want er is niets dat ons van elkaar scheidt, zoals er niets is dat de waterdruppels van de oceaan van elkaar scheidt, het kenmerkende van deze ideeën is dat hun waarde vrijwel nihil is zolang zij beperkt blijven tot het verstandelijke; wij moeten ze beleven.’
[175]: ‘…kun je met een dagboek doorgaan als het je niet meer interesseert wie en wat je in deze wereld bent? Je moet je zo bewonderenswaardig weinig van jezelf bewust zijn als Pepys om een dagboek te houden dat die naam verdient, je moet, meer dan ik kan, geloven in de werkelijkheid van de dingen om je heen.’ (eigen cursivering)
[191]: ‘Ik zou het verhaal willen schrijven van een man die naar buiten toe een volmaakt rustige en blijmoedige indruk maakt, terwijl de eenzaamheid van deze figuur in feite tragisch is vanwege zijn honger naar seksueel contact.’

*

Ik vraag me bij het lezen van Greens dagboek voortdurend af hoe die man zich voelde in die Amerikaanse ‘hogere kringen’ in die jaren dat in Europa zijn vrienden en (talrijke) lezers werden meegesleurd en te lijden hadden van een vreselijke oorlog… En ondertussen zit ik hier, in Belgische ‘hogere kringen’, terwijl elders… Enzovoort.