Ik heb met
stijgende verbazing de roman Wij van
Elvis Peeters gelezen. Toen het boek in 2009 verscheen, ontstond er enige ophef
rond. Niet verwonderlijk, want de toon die Peeters aanslaat, is bepaald rauw.
(Ik zeg gemakshalve Peeters, derde persoon enkelvoud, hoewel het eigenlijk een
pseudoniem is waarachter zich een schrijverskoppel (m/v) ophoudt.)
Wij vertelt het verhaal van een achttal pubers die samen optrekken en zich
overgeven aan gewetenloze daden die meestal zeer seksueel getint zijn:
perversiteiten, obsceniteiten, pooierschap, hoereren. Enfin, de hele catalogus
– het gaat er niet bepaald zachtzinnig aan toe, ik bespaar gevoelige zielen de
details over welke voorwerpen in welke lichaamsopeningen worden gestoken en dat
soort ongein. Wie deze roman niet op de juiste manier leest, kan niet anders
dan geschokt zijn en het boek vol weerzin in een hoek gooien. Ik heb die
aanvechting een paar keer moeten bedwingen.
Gelukkig las
ik Wij wél op de goede manier,
namelijk als een lang uitgesponnen allegorie. Wij is helemaal geen aanklacht tegen ‘de jeugd van tegenwoordig’,
zoals sommigen Peeters’ boek hebben gelezen, maar houdt de volwassenen een
spiegel voor. Wij is geen
realistische reconstructie van een werkelijkheid, maar een gedachtenexperiment.
Wat krijg je als een groep jongeren zich even gewetenloos gedraagt als diegenen
die het in de wereld der volwassenen voor het zeggen hebben: de gewetenloze
kapitalisten die elk moreel besef laten varen en zich volledig laten leiden
door het streven naar kortetermijnprofijt, genot, winst? Wat gebeurt er als dit
streven elke moraliteit overwoekert? Zo gelezen wordt Wij een verontrustende parabel, een sinistere nachtmerrie waarin
geen sprankeltje hoop wordt binnengelaten, of het zou moeten zijn dat het
enigszins kan geruststellen dat een van de acht kinderen een lezer is, die er
zich niet voor schaamt geschriften van Heidegger, Cioran en – jawel! – Jean-Luc
Nancy tot zich te nemen.
Het is geen
prettige ervaring, Wij te lezen. ’t
Is het soort boek dat je maar beter niet cadeau doet. Maar is het een goed
boek? Literaire kwaliteit kan, ja moet misschien zelfs, ook tégen de haren in kunnen
strijken. ’t Is niet omdat het geen prettig boek is, dat het niet goed of mooi zou
kunnen zijn.
Wij stelt, als roman, teleur. Ik begrijp het opzet, maar stoot mij aan de uitwerking. Het geschut waarmee Peeters schiet, is te grof. Het is te zeer alleen maar die allegorie, alleen maar dat experiment. De opsomming van de wreedheden, waarvan de onderkoelde beschrijving zelf ook al wreed is, is contingent, niet-noodzakelijk. Het is gewoon een opsomming die nergens toe leidt. Een aaneenschakeling, een nevenschikking. De karakters van de acht komen nauwelijks tot leven. Hun onderlinge relaties blijven onderbelicht. Dit is te zeer een theoretisch boek: ‘wat als?’ Een échte diepgang wordt niet bereikt. Er wordt nauwelijks een wereld geschapen waarin de plot, voorzover die er al is, zich afspeelt. Er is geen wederzijdse versterkende inwerking tussen vorm en inhoud – behalve dan door de secce, klinische toon. Als je het boek uit hebt, heb je kennis genomen van een pijnlijke idee – maar je hebt geen troostbiedende schoonheid ervaren. Je slaat de laatste bladzijde om en neemt definitief afscheid van het boek. Een onbehaaglijk gevoel blijft nog even hangen. Het enige positieve dat je eventueel aan Wij kunt overhouden, is de veronderstelling dat de motivatie om zoiets verontrustends te schrijven een fundamentele bezorgdheid is over de toestand van de wereld waarin jonge mensen vandaag moeten opgroeien.