Wanneer hij in
zijn residentie in de stad de Mauretaniêrs ontving, werd hij omringd door tal
van dienaren – in het groen geklede jagers, lakeien in rode livrei en zwarte
gespschoenen, eigen beambten en vertrouwelingen van allerlei aard. Men voelde
bij dergelijke feesten iets van de gemoedelijkheid waarmee de Oude zich graag
omgaf in zijn wouden; de ruime zaal was warm en helverlicht – niet door
zonneschijn, maar als door vlammen en goud dat glanst in grotten.
Ernst Jünger, Op de marmerklippen, 55