Brussel, Koloniƫnstraat - 160926 |
maandag 31 oktober 2016
de herfst van 2016 – 26
Facebookvriend
Martin Pulaski post een
stukje over hoe hij kennismaakte met Fernando Pessoa.
Ik zat in
Leuven, in die tijd, begin jaren tachtig, en een vriend begon op zijn kot
opeens – ik weet niet meer hoe dat kwam of wat hij ermee beoogde – 'Sigarenwinkel'
voor te lezen. Hij deed dat wonderlijk adequaat, met het gepaste aplomb, een
beetje dramatisch ook. 'Ik ben niets. / Ik zal nooit iets zijn. / Ik kan ook
niet iets willen zijn. / Afgezien daarvan koester ik alle dromen van deze
wereld.' Ik had nog nooit van Pessoa gehoord. Hoe zou ik ooit van Pessoa hebben
kunnen horen? Ik was verkocht. Natuurlijk was ik verkocht. Mijn exemplaar van
Willemsens bloemlezing verwierf ik – het was een duur boek – pas eind 1982, het
rood van de cover is al danig verbleekt. Maar ik moet bekennen: ik heb deze
wonderlijke dichter altijd schromelijk verwaarloosd en nooit goed begrepen. Af
en toe las ik natuurlijk wel iets van hem, onder meer zijn Boek der rusteloosheid, maar de definitieve onderdompeling heb ik
altijd uitgesteld. Wellicht vond ik Pessoa te confronterend, zijn wanhoop soms
te expliciet, zijn nihilisme een beetje te sloganesk. Dat vond ik, maar wie ben
ik. 'Er is metafysica genoeg in het denken aan niets', schrijft hij ergens – ik
citeer, misschien niet helemaal correct, uit het hoofd. Maar kijk, misschien is
deze herinnering een goede aansporing om alsnog die mysterieuze figuur te
doorgronden. Of om daar minstens een eerlijkere poging toe te ondernemen. Dank
je, Martin, om dat smeulend vuurtje even aan te blazen!
los ingeslagen 334
13 maart 2002
(…)
*
Opnieuw een
opeenstapeling van deadlines; ik werk New
York af.
*
Met P. voor de
badkamertegels naar een chique, Franstalige winkel in Knokke. Wellicht gaan ze
daar af op ons voorkomen want we krijgen meteen de goedkoopste oplossing
voorgesteld.
*
Mama komt langs.
Ik observeer van dichtbij het perkamentachtige van de huid van haar gelaat.
*
In S.’s
atelier teken ik Michelangelo’s discussiĆ«rende Aristoteles en Plato. We praten
nog wat na over de reis naar Zweden: D. zou geweigerd hebben om nog langer een
kamer met S. te delen omdat diens voeten te veel stinken… (…)
*
Julien Green, Journaal:
[120]: ‘Dag en
nacht voel ik een enorme honger in mij, die alle voedsel voor lief neemt. Ik
heb lang gedacht dat het het gemakkelijkst was hem te stillen door aan zijn
verlangens toe te geven, maar ik wou dat er een wereld was waarin die honger
niet bestond! Ik wil daar helemaal niet steeds weer tegen vechten, dat gaat
mijn krachten te boven. Ik ken de vleselijke liefde nu, en ik wil wel eens iets
anders leren kennen. Terwijl ik deze zin nog aan het schrijven ben, voel ik
heel mijn wezen al weer smachten naar zinnelijk genot. Ik heb verdriet om deze tegenstrijdigheden.
Ik moet mijn best doen om meer na te denken, een ingetogener leven te leiden.’
‘De vleselijke
liefde’ – de vreselijke liefde.
14 maart 2002
Veel werk,
weinig tijd. Pas om kwart voor negen houd ik iets over voor ‘mezelf’. Mijn werk
heeft te lijden van de tijdsdruk: een hoofdstuk van De Aarde vanuit de hemel is bepaald slecht vertaald, merk ik, nu ik
de drukproeven corrigeer. Maar het is wellicht al te laat om in te grijpen.
*
De Nederlandse
populist Pim Fortuyn, die net de gemeenteraadsverkiezingen van Rotterdam heeft
gewonnen, stelt zijn programma voor de parlementsverkiezingen over twee maanden
voor (hij zou volgens opiniepeilingen samen met het zootje onbenullen dat
achter hem aan loopt in Ć©Ć©n klap de derde partij worden). Hij krijgt drie
taarten op zijn kale kop. Nu reageert hij niet meteen gevat, maar stel dat hij
dat wel zou hebben gedaan, en daardoor meteen weer zoveel mensen naar zijn kamp
zou hebben overgehaald, wat is dan de verantwoordelijkheid van de – goedmenende
– actievoerders? Hoe moet je, in godsnaam, in een gemediatiseerde en verziekte
democratie tegen zo iemand de strijd aanbinden?
Intussen heeft
het Vlaams Blok in Antwerpen, een schaamteloze logica volgend, de slogan van
Fortuyns Rotterdamse partij geannexeerd: ‘Leefbaar Antwerpen’. Ik herinner mij
het ‘S.O.S. voor een leefbaar Brugge’ van twaalf jaar terug – en hoe ik daar,
gelukkig, meteen ben uitgestapt toen mij duidelijk werd dat de stem der
malcontenten erin het luidste klonk.
*
Toen ik deze
middag van de bakker naar De Reyghere aan de kerk van Sint-Kruis stapte – ik
wil maar zeggen: op een allerbanaalst moment in een allerbanaalste omgeving –
overdacht ik opeens met stellige helderheid: het is de angst voor de dood die
het leven bezwaart. Wie ervan overtuigd is dat het met de dood Ʃcht gedƔƔn is,
dat hij zelfs, in zekere zin, zijn eigen dood niet kan meemaken, die leeft
licht en kan zich zelfs verzoenen met een kort leven. Ontdaan van alle
verantwoordelijkheid en schuldgevoel (‘het leven moet Ć”f zijn, het moet iets
betĆ©kenen’), ervaart hij elke nieuwe dag, elk moment, als een geschenk waar hij
alleen maar dankbaar van kan genieten. (Meteen voelde ik ook het ‘epifanisch’
karakter van dit plotse besef – en ook dat ik het maar moeilijk zou kunnen
verwoorden… Het ging overigens al vlug weer kopje onder in de beslommeringen
van de dag…)
En dan lees ik
in Julien Green, Journaal, 141: ‘“Je
moet niet bang zijn voor de dood, daarmee doe je hem te veel eer aan,” zei
mevrouw de N. gisteravond. Ze was heel mooi terwijl ze dat zei. Ze droeg een
zwarte jurk, en een diamanten veertje op haar schouder; ik had het gevoel dat
je zo, en niet anders, gekleed moest zijn om die uitspraak te doen.’
*
Ik heb nu al
een paar weken, en steeds meer, last van mijn rechterheup en -knie. Maak mij
zorgen: wandelen met de hond is niet meer evident, fietsen evenmin, al die
trappen hier in huis…
*
Een van de
zaken die me is bijgebleven van het gesprek maandagavond met L. is wat ze zei
over hoe haar moeder haar een ecologisch besef heeft meegegeven. Moe was een ecologiste
avant la lettre. (Ik schrijf en denk, merk ik nu, over Moe altijd in de
verleden tijd. Rechtvaardigt haar dementie dat?)
15 maart 2002
B. belt over
de Van Eyck-tentoonstelling (Brugge 2002). Hij vindt het ‘schitterend’ en
ergert zich aan de negatieve bespreking in De
Morgen. [Enkele dagen later hoor ik nog iemand zijn beklag doen: voor De Morgen is niets van ‘2002’ goed.]
*
Met P. naar ‘Jukebox
2000’ in de Stadsschouwburg. Drie zangers en een combo brengen schlagers uit
‘de tijd van toen’. Maar de routine verdrukt de bezieling. Het is een
tegenvaller. Ook de drink in De Stille Nachtmuziek en De Republiek (waar een
zwarte zangeres net een optreden voor Klara afrondt) valt tegen: (…) geen
gesprek, geen contact.
*
(…)
16 maart 2002
Op de
redactievergadering van de Poƫziekrant
in Gent wordt vooral over ‘het geval’ (…) gepraat. Oeverloos gepraat… Ook dit
is een maat voor niets.
*
Fietstocht (73
kilometer) met de ‘wielervrienden’. Met de heup valt het – gelukkig – mee. Stop
in Hertsberge.
*
(...)
*
Ik zou moeten
werken, maar lees:
Julien Green, Journaal:
[169-170]: ‘Er
kwam een vreemd gevoel over me bij het zien van al deze resten uit een zo grijs
verleden, het gevoel dat de hele mensheid door mij heen trekt als over een
grote weg. Zij is volledig in mij, en ik volledig in haar. Ik bestond op de dag
dat zij voor het eerst haar ogen opsloeg naar de wolken, en ik zal in haar zijn
tot aan het einde, zo er een einde is. Ik kan niet sterven. Haar hart is het
mijne, en dat hart begint pas te kloppen. Wat ik leven noem, is niets anders dan
het zelfbewustzijn van de mensheid. Ik werd zo sterk van dat gevoel
doordrongen, dat de angst om te sterven mij plotseling een van de meest
tragische misverstanden leek waaronder wij ooit gebukt zijn gegaan; het komt
ongetwijfeld voort uit het rampzalige feit dat wij onszelf met ons lichaam
verwarren. Maar waarom zou ik daarover praten? Voor mensen die weten wat ik
bedoel lijken deze dingen vanzelfsprekend, omdat zij ze ervaren hebben. Alle
anderen zouden me voor een dwaas houden. Het kenmerkende van deze ideeƫn, die
bij mij opkomen zoals ze geleidelijk bij iedereen zullen opkomen, want er is
niets dat ons van elkaar scheidt, zoals er niets is dat de waterdruppels van de
oceaan van elkaar scheidt, het kenmerkende van deze ideeƫn is dat hun waarde
vrijwel nihil is zolang zij beperkt blijven tot het verstandelijke; wij moeten
ze beleven.’
[175]: ‘…kun
je met een dagboek doorgaan als het je niet meer interesseert wie en wat je in
deze wereld bent? Je moet je zo bewonderenswaardig
weinig van jezelf bewust zijn als Pepys om een dagboek te houden dat die naam
verdient, je moet, meer dan ik kan, geloven in de werkelijkheid van de dingen
om je heen.’ (eigen cursivering)
[191]: ‘Ik zou
het verhaal willen schrijven van een man die naar buiten toe een volmaakt
rustige en blijmoedige indruk maakt, terwijl de eenzaamheid van deze figuur in
feite tragisch is vanwege zijn honger naar seksueel contact.’
*
Ik vraag me
bij het lezen van Greens dagboek voortdurend af hoe die man zich voelde in die
Amerikaanse ‘hogere kringen’ in die jaren dat in Europa zijn vrienden en
(talrijke) lezers werden meegesleurd en te lijden hadden van een vreselijke
oorlog… En ondertussen zit ik hier, in Belgische ‘hogere kringen’, terwijl
elders… Enzovoort.
driekleur 278
En achter hem
doemde zwart- en roodgekleurd de bloedhondenmeute op in het fakkellicht.
Toen men dat zag
weerklonken kreten van afgrijzen, en men riep luid om hulp van de Molossers. Ik
zag de oude Belovar bezorgd naar zijn zware meute kijken, maar deze trotse
dieren stelden zich met de blik recht naar voren en de oren overeind in
onverschrokken houding op. Toen lachte de oude man naar mij en gaf het signaal,
en als door een strak gespannen boog afgeschoten vlogen de gele doggen op de
rode af. Als eerste stortte Leontodon zich op Chiffon Rouge.
Nu ontstond
onder de woudreuzen in het rode licht een gehuil en gejubel alsof het
duivelsleger voorbijtrok, en felle moordlust heerste alom.
Ernst JĆ¼nger, Op de marmerklippen, 118
Abonneren op:
Posts (Atom)