wolkenfragmenten
uit Franco Ferrucci, Vuren
1797
Daal neer uit de wolken. (34)
1798
Verdorie, zei ik bij
mezelf, ik moet echt opstaan. Ik kwam overeind, en terwijl ik mijn katoenen
hemd aanschoot, viel de hemel over mij heen. Niet een deel van de hemel, niet
een wolk of een stukje zon, de héle hemel stortte zich op mij.
In een oogwenk was ik
tot de rand gevuld. Ik stond op het strand en in de verte zag ik de vissers een
boot op het droge trekken. Op een ander punt van de kust schopten kinderen in
een groepje een bonte bal naar elkaar toe. Ik keek naar de op het water
neerstrijkende meeuwen. Ik keek naar een wolk in de vorm van een klok,
die plotseling oploste en veranderde in een witte struik.
(74)
1799
‘Hij,’ verkondigde
Ervino, die stilstond, tegen de hemel en de wolken (de zon stond achter
hem en ik kon terwijl hij sprak zijn gezicht zien), ‘hij wil dat je ergens voor
op de wereld bent gekomen. (…)’ (78)
1800
Vliegend over zee zagen
wij van boven de majestueus en wit op het groen van de kust neergevlijde stad,
de omliggende, als kuikens weggekropen dorpen, de uitgestrektheid van zich
lavende stadjes en vlekken, de schepen die stomend de havens in en uit voeren
en vastlagen aan ruime en slingerende trossen, lijkend op in het water
drijvende ganzen, de zee diep onder ons, bruin-blauw, gespierd, schuimend, en
de als lappen in de wind om ons heen zeilende wolken. (91-92)
1801
De wolken vielen
in zee en werden groen. (107)
1802
Een van deze fabels
beeldde Gianpaolo Desiderio ’s nachts uit nadat hij zich ontkleed had: op een
enorm bed liggend tussen de ene en de andere zeekust. De borst een duin! De
heupen een steilte! De benen twee watervallen! De buik een berg, loodrecht
afdalend naar de schaamheuvel en deze deels onttrekkend aan het gezicht – en
over dit landschap van rotsen en stromen cirkelde Marisca als een wolk. (111-112)
1803
Ik zag hoe ze zich in
een wolk stortte als in een plas. (156)