vrijdag 4 maart 2016

wolken 1797-1803



wolkenfragmenten uit Franco Ferrucci, Vuren

1797
Daal neer uit de wolken. (34)

1798
Verdorie, zei ik bij mezelf, ik moet echt opstaan. Ik kwam overeind, en terwijl ik mijn katoenen hemd aanschoot, viel de hemel over mij heen. Niet een deel van de hemel, niet een wolk of een stukje zon, de héle hemel stortte zich op mij.
In een oogwenk was ik tot de rand gevuld. Ik stond op het strand en in de verte zag ik de vissers een boot op het droge trekken. Op een ander punt van de kust schopten kinderen in een groepje een bonte bal naar elkaar toe. Ik keek naar de op het water neerstrijkende meeuwen. Ik keek naar een wolk in de vorm van een klok, die plotseling oploste en veranderde in een witte struik. (74)

1799
‘Hij,’ verkondigde Ervino, die stilstond, tegen de hemel en de wolken (de zon stond achter hem en ik kon terwijl hij sprak zijn gezicht zien), ‘hij wil dat je ergens voor op de wereld bent gekomen. (…)’ (78)

1800
Vliegend over zee zagen wij van boven de majestueus en wit op het groen van de kust neergevlijde stad, de omliggende, als kuikens weggekropen dorpen, de uitgestrektheid van zich lavende stadjes en vlekken, de schepen die stomend de havens in en uit voeren en vastlagen aan ruime en slingerende trossen, lijkend op in het water drijvende ganzen, de zee diep onder ons, bruin-blauw, gespierd, schuimend, en de als lappen in de wind om ons heen zeilende wolken. (91-92)

1801
De wolken vielen in zee en werden groen. (107)

1802
Een van deze fabels beeldde Gianpaolo Desiderio ’s nachts uit nadat hij zich ontkleed had: op een enorm bed liggend tussen de ene en de andere zeekust. De borst een duin! De heupen een steilte! De benen twee watervallen! De buik een berg, loodrecht afdalend naar de schaamheuvel en deze deels onttrekkend aan het gezicht – en over dit landschap van rotsen en stromen cirkelde Marisca als een wolk. (111-112)

1803
Ik zag hoe ze zich in een wolk stortte als in een plas. (156)