wolkenfragmenten
uit H.M. van den Brink, Dijk
1805
Zo is er altijd een
groot stuk hemel zichtbaar, met zon, met wisselend weer, met wolken. (21)
1806
Wie omhoogkeek, langs
het gietijzeren mobiel en door het glazen dak, zag een onrustige lucht met
donkere, jagende wolken die nu eens een dreigende schaduw wierpen, dan
weer doorgang boden aan een gemeen, schel licht dat door het glas nauwelijks
werd getemperd. (28)
1807
De hele dag zou de zon
zich niet laten zien en uit de laaghangende wolken kwam uur na uur een
ijskoude regen naar beneden die putten sloeg in het donkere water, dat die
winter niet één keer dichtgevroren was geweest. (32)
1808
Algauw werd het weer
herfst en winter. Met donkere wolken, windvlagen, regen. (50)
1809
Stokte
het gesprek nadat ik dat had gezegd? Of voeg ik die kleine pauze nu pas toe, en
ook de trek van verontrusting die over het lange gezicht van Dijk veegde, als
een flard donkere wolken in een verder egaal blauwe lucht? (74)
1810
De wolken joegen
in patronen die steeds dichter en donkerder werden over het glazen dak hoog
boven ons. Steeds minder vaak vier er een gat in het wolkendek, maar
wanneer dat gebeurde leek de plotselinge lichtbundel door het contrast met de
schemer nog giftiger en feller en wierp het stalen gevaarte boven onze hoofden
opeens slagschaduwen over ons heen waarvan je ook zonder iets gedronken te
hebben zou kunnen schrikken. (82)
1811
Ik dacht aan de
lichtheid van de wolken. Het woord ‘ontelbaar’, dat zo vaak wordt
gebruikt als iemand alleen maar ‘veel’ bedoelt, is wel degelijk van toepassing
op de minuscule druppels die hoog in de lucht de wolken vormen. Wij
hebben geen manier om hun aantal vast te stellen en de patronen die ze vormen
doen zich nooit op dezelfde manier nog eens voor. (83)
1812
Ik keek omhoog in de
hal, langs de loze, loodzware decoratie met zijn voor de hand liggende
symboliek en dwars door het glazen dak naar de voortjagende wolken (…) (125)
1813
Ik liet het de
directrice zo zeggen, op die middag met zijn dreigende wolkenluchten en
de samenscholing in de hal van dat gebouw (…) (162)
1814
Het is buiten donker, de
wind laat zich loeiend horen, maar als ik mijn ogen dichtdoe zie ik weer het
schelle namiddaglicht dat de jagende wolken zo dreigend doet uitkomen
wanneer ik omhoogkijk door de ruiten in het dak van de hal. (181-182)
1815
Het regent nog steeds.
De wolken drijven over de stad, over de fabrieken, de winkels, de
werkplaatsen, de grachten, de duinen, de polders. Ze vormen voortdurend
veranderende patronen, nooit dezelfde. Alleen in theorie zal er in miljoenen
jaren ooit een wolkenlandschap herhaald worden, hetzelfde zijn, en als
het gebeurt zal er niemand zijn om het op te merken.
Het regent nog steeds, maar
wanneer de regenwolken even openbreken, valt er meteen een grote plas
zonlicht naar beneden in de hal. (187)