7 maart 2016
maandag
VERTELLEN
© rr |
In Verre jaren vertelt
Konstantin Paustovskij over zijn grootvader Maxim Grigorjevitsj: ‘Mijn
buitengewone ontvankelijkheid voor indrukken en mijn gevoel voor romantiek
waardoor ik tijdens mijn jeugd voortdurend in botsing kwam met de harde
werkelijkheid, heb ik grotendeels aan hem te danken.’ Grootvader Maxim
Grigorjevitsj was immers zelf ook een begenadigd verteller: bij hem is het dat
Konstantin zijn voorbeeld vond. Maxim Grigorjevitsj had onder keizer Nicolaas I
nog meegevochten in de Turkse oorlog. ‘Hij was uit de stad Kazanlyk in Thracië
waar hij krijgsgevangene was geweest, thuisgekomen met een bijzonder knappe
Turkse bruid.’ Daarna was hij voerman geworden. Konstantin herinnert zich hoe
zijn grootvader de kozakkenliederen zong die verhaalden van het uiteenjagen van
‘de vrije stam van Zaporogers’, de gedwongen sedentarisering van de kozakken en
de ‘bloedige stamoorlogen met de Polen, veldtochten tegen de Turken, (…) het
bloedbad in Oeman en de hetmannen van Tsjigirin’. Zo levendig werden die
historische feiten geëvoceerd en aangedikt, dat Konstantin met zijn broers
‘Zaporogertje’ speelde: ‘Wij deden dat in het ravijn achter het landgoed waar
dikke rijen distels langs de afrastering woekerden. In de warmte verspreidden
de paarse bloemen en de doornige bladeren een weezoete geur.’ De verhalen van
zijn grootvader vermengden zich met de zintuiglijke indrukken opgedaan tijdens
het naspelen ervan. ‘Zo sterk zijn zulke jeugdindrukken dat sindsdien alle
slagen tegen de Polen of de Turken bij mij het beeld oproepen van een
woestenij, overwoekerd door distels en stoffige doornappels. En de bloemen zelf
van de distel waren voor ons gestold kozakkenbloed.’ Konstantin Paustovskij hield
heel erg van de verhalen die zijn grootvader vertelde, of de ‘kozakkendoemka’s
en voermansliederen’ die hij zong ‘met zijn bevende, zwakke tenorstem’. De
liederen klonken weemoedig en ‘riepen een onverklaarbare droefgeestigheid in
mij op’. Sommige verhalen gingen over de vaak blinde lierspelers die van markt
naar markt trokken en er, onder de eentonige begeleiding van hun instrument,
hun doemka’s en verhalen afdreunden. ‘Altijd wanneer ik aan deze lierspelers
terugdenk,’ schrijft Konstantin, terugdenkend aan een ver verleden, toen zijn
grootvader over die lierspelers vertelde, ‘zie ik meteen weer die Oekraïense
markten voor me, ’s morgens in de vroegte wanneer de dauw nog op het gras
schittert, kille slagschaduwen over de stoffige wegen vallen en een blauwige
wasem warrelig boven de reeds door de zon beschenen aarde hangt’ – en hij
evoceert meteen zo’n markt met ‘beslagen aarden kruiken met ijskoude melk, de
afrikaantjes die druipend in de emmers staan, de aarden kommen met
boekweithoning, de warme wrongelkoeken met rozijnen, de zeven vol kersen, de
geur van gedroogde vis, de lui bengelende kerkklokken, het gekijf en gekakel
van de marktvrouwen, de kanten parasols van de jongedametjes uit de provincie
en de plotselinge gongslag van een koperen ketel die een woest kijkende Roemeen
op zijn schouders voortzeult’. Daarna vertelt Paustovskij een van de
liermanverhalen die hij heeft onthouden: ‘(d)e legende van Ostap de
lierspeler’.
Ik kan alleen maar met afgunst dit soort herinneringen
lezen. In mijn gezin of familie waren er geen verhalenvertellers. Er waren
nauwelijks anekdotes. De alchemie van herhaling en synesthesie, zoals
Konstantin Paustovskij zo treffend oproept, is mij totaal vreemd. Dat is
ontzettend belangrijk voor de vorming van de eigen verbeelding, zoals
Paustovskij zelf ook beseft: hij stelt het aan zijn oom te danken te hebben ‘dat
door zijn verhalen de wereld er voor mij ontzettend interessant begon uit te
zien, een gevoel dat ik mijn hele leven lang heb bewaard’. Dat ik die Bildung niet heb meegekregen, is op zich
al best erg, maar misschien nog erger is het te beseffen dat ik ook de hechtende,
smedende en met de tijd verzoenende werking van dergelijk vertellen heb moeten missen.
(Konstantin Paustovskij, Verre jaren)
¶