15 maart 2016
dinsdag
ABRUPT
Op de trein. Gezeten op enkele plaatsen
van mij af, telefoneert een man van een jaar of vijfenvijftig, misschien
zestig. Rond gezicht, witte, kalende haardos, rode kaken. Een Lapse pullover,
kraagpunten van zijn hemd mooi onder de halsuitsnijding geschikt. Ik noteer,
voor zover ik ze kan verstaan, zijn clausen. (Tiens, de man gelijkt een beetje
op Claus. Hij zou een jongere broer kunnen zijn.)
[Gelieve tussen de regels steeds de
pauzes erbij te denken.]
‘Ga je mee naar Bach? We kunnen afspreken aan de kerk en dan een
koffie drinken.’
‘Oké, ik respecteer dat.’
‘Heb je gelezen wat ik je geschreven heb?’
‘Wat zeg je, vrijblijvend? Als dat waar zou zijn, dan is dat voor mij
de ultieme belediging.’
‘Waarom zeg je dat?’
‘Geloof je nu echt wat ik zeg over die betaling?’
De gelaatsuitdrukking van de man is
veranderd. Waar hij er eerst, bij het begin van zijn telefoongesprek, de trein
stond nog in het station, verwachtingsvol-verliefd uitzag, krijgt zijn blik nu
iets dofs. Eerst keek hij voor zich uit, nu kijkt hij – de trein is inmiddels
uit het station vertrokken – naar het voorbijschuivende landschap en maken zijn
ogen een lezende beweging: ze schieten heen en weer.
‘Ik heb hem dat gezegd, dat hij niet mag denken dat ik daarop
beknibbel.’
Er volgt een lange stilte. De vrouw – het
is zéker een vrouw – blijft nu lang aan het woord. De man luistert.
‘Maar hij stuurt dat naar mij door en ook naar jou...’
Opnieuw een lange stilte.
‘Ja, dat zal wel zijn, uiteraard. Maar dat is zo’n typische opmerking,
dat is heel negatief... (onverstaanbaar)’
De trein is nu op volle snelheid gekomen
en maakt nu zoveel lawaai dat ik de man niet meer kan verstaan. Hij zegt nog
iets, maar dan wordt het gesprek afgebroken – ik heb de indruk dat dat nogal
abrupt gebeurt. De man staart een lange tijd voor zich uit en begint dan
verwoed, met één vinger, een bericht in te tikken.