donderdag 17 maart 2016

wolken 1816-1822



wolkenfragmenten uit Ted Hughes, Ik wil nooit vergeven worden

1816
Alleen door wat het meeste angst aanjaagt, de plotseling / Vreesachtige, knielende hemel, wolken, bomen, / Het ijlende moment dat stopt, staart, dichterbij komt / Met een ongelovige, verschrikkelijke blik. (27)

1817
Bij het vallen van de avond was het uitspansel louter strak gespannen gewassen groen, nog nat en druipend, met een schitterend licht over het landschap. Toen kwam uit het noorden een zwarte wolkenbank opzetten die de hele breedte van de hemel besloeg en daaronder werd het land zwart. Hij trok langzaam over de hele lucht. Op zeker moment bedekte een groot voorstuk ervan de groene hemel in het westen, en daaruit hingen, zwart tegen het groen, banden vallende regen als lange, zwarte, fijne manen. Of als vele manen langs de tegen elkaar geperste wolkenbuiken. (53)

1818
Het was een prachtige ochtend, de zonnestralen schoten in een scherpe hoek steeds breder  de hemel in en alle wolkenbuiken waren rood. (58)

1819
Op de dag van gisteren rustte werkelijk een vloek. Ik weet niet of het de ramp van het nieuwe en de dreiging van de volgende drie lange dagen op een onbewoond eiland met duizend huilebalken was, of alleen de ijskoude wolk die zich omstreeks elf uur ’s morgens over het schip legde. (107)

1820
De zee was op dat moment ruwer dan ik tot dan toe had gezien – dat wil zeggen korte golfslag met witte koppen, maar stralend Pruisisch blauw onder een heldere hemel. Alleen een soort wervelkolom van wolkjes aan de horizon, roze popcornwolkjes. (108)

1821
Het heeft me de grootste moeite gekost om de stroom van geest & herinnering weer op gang te krijgen die vroeger volkomen spontaan was, en dat ook moet zijn als je geen infantiel soort donderwolk vol onderdrukte uitingen wilt worden die af en toe fantasieën produceert. (186)

1822
Immens hoge, brede valleien waarvan de bodem alleen bedekt was met bloemen – allemaal in een schitterend, vastleggend, vreemd licht, waarin de wolken eruitzagen als gesneden lood & alles een extra dimensie van diepte en eigenheid kreeg. (352-353)