3 maart 2016
donderdag
DIJK
© rr |
Ik kende H.M van den Brink niet. Ergens moet ik een lovende
recensie hebben gezien, maar het kan ook de aantrekkelijke vormgeving van het
boek zijn geweest die mij over de streep heeft getrokken om Dijk te lezen.
Het enige bezwaar dat ik tegen deze korte roman kan
inbrengen is de al te nadrukkelijke structurering. Dat geeft het verhaal een
didactische kwaliteit – en dat is nu niet meteen wat je van een roman verwacht.
Integendeel zelfs.
Maar goed, Dijk is
zeker de moeite van het lezen waard: Van den Brink hééft het over iets en dat
is al heel wat.
Dijk is een man met een schimmig oorlogsverleden in de
familie. In 1961 begint hij samen met de ik-figuur, die naamloos blijft, aan
een carrière in de Rijksdienst voor het IJkwezen. Deze instelling houdt zich bezig
met het ijken van maten en gewichten en met de controle op allerlei
meettoestellen overal te lande: gasmeters, weegschalen en weegbruggen,
benzinepompen, enzovoort. Op het bureau in een oud gebouw aan een Amsterdamse
gracht wordt er getypt en gestempeld en gerookt. Aan het eind van Dijks loopbaan
wordt de ik-figuur belast met het schrijven van een door de directrice van het
inmiddels geprivatiseerde en van de Engelse naam BV Metricfact voorziene
ijkbureau voor te lezen biografie. Hij moet daartoe in de archieven duiken.
Dijk zelf komt echter op het voor hem aangerichte feestje in de cleane inkomhal
van het nieuwe gebouw buiten de stad niet opdagen. Neem alvast een kaasje of
een stukje salami, zegt de directrice – en zij spreekt de laudatio toch uit.
Dijk gaat over de
verandering die de wereld ondergaat. De standaarden van meter en kilo worden
behoed voor de geringste invloed van buitenaf, maar in dat buitenaf is alles
even vluchtig als de wolken die voorbijdrijven boven de glazen koepel die de
inkomhal overdekt. De manieren van handeldrijven, de omgangsvormen, de
gezagsverhoudingen: zowat alles verandert in die veertig jaar.
Niet toevallig speelt – op de achtergrond, als het ware in
zijn nawerkingen – de Tweede Wereldoorlog een belangrijke rol in dit verhaal.
Van den Brink lijkt te suggereren dat met die oorlog de laatste zekerheden zijn
weggevallen. De wereld werd postmodern, de tijd van de eenduidige waarheid was
definitief voorbij, het contract was verbroken.
Deze vaststelling past perfect bij het gegeven dat zelfs de
vast gewaande ijkpunten niet langer voor wisselvalligheid kunnen worden behoed.
Nieuwe wetenschappelijke ontwikkelingen zorgen voor andere, minder tastbare en
verifieerbare definities.
Daarmee trekt Van den Brink zijn verhaal open tot veel méér
dan een psychologische studie van een wat wereldvreemde ambtenaar en een
sociologische schets van het fenomeen dat mensen die vreemd voor elkaar zijn
zeer lange tijd met elkaar samenwerken – en vreemd voor elkaar blijven. Gaat
Van den Brink Het Bureau van J.J.
Voskuil achterna? Het zou mogelijk zijn geweest. Maar neen, H.M. van den Brink
levert met Dijk een metafoor voor een
veel veelomvattender iets: niets minder dan de snel veranderende wereld en de
teloorgang van een houvast biedend waarheidsbegrip. Dijk wordt zo een meditatie over de – zogenaamde – vooruitgang. ¶