10 maart 2016
donderdag
PARLEMENT
Gisterenavond zat ik met een kabinetssecretaris van een
parlementsfractie op de trein. We hadden elkaar al vele malen uit de verte
gegroet op het perron en raakten aan de praat. We hadden het over de kwaliteit
van het politiek personeel, het verloop tussen de partijen, het grote verschil
tussen stad en platteland, de verdwenen verzuiling en wat daarvoor in de plaats
is gekomen, dé – door vriend en vijand erkende – Vlaams-parlementaire revelatie
van deze legislatuur (Björn Rzoska van Groen), de gespannen verhouding tussen
extreme en minder extreme Vlaams-nationalisten, de rol van zweeppartijen
wanneer hun belangrijkste programmapunten door de andere partijen zijn
overgenomen, enzovoort. Of over de mate waarin de persoonlijke achtergrond en
geïsoleerde historische gebeurtenissen een rol spelen in de politieke
keuzebepaling. Zo bleek mijn gesprekspartner niet te zijn vergeten hoe Groen,
toen nog Agalev, in 2002 of 2003 (opzoeken!) triomfantelijk had ‘meegeheuld’
met de meerderheid om de kiesdrempel erdoor te krijgen. Ook een speech van de
burgemeester van Antwerpen, toen nog geen burgemeester want vlak voor zijn
vermageringskuur en grote doorbraak, had op hem een grote indruk nagelaten. De
toen-nog-toekomstige burgemeester had het – te lande, ten overstaan van toch
wel tweehonderd belangstellenden – over de wel heel erg stedelijke
problematieken van drugs, migranten en veiligheid gehad. We hadden het ook over
de parlementaire werking: de agendasetting, het indienen van vragen en hoe de
parlementairen elkaar daarbij de loef proberen af te steken, de rituele
afhandeling van wetsvoorstellen, de ‘getelefoneerde’ vragen - vragen die door
een meerderheidslid worden ingediend enkel en alleen om de minister in de
gelegenheid te stellen om zijn beleid toe te lichten of een punt daarin onder
de aandacht te brengen, enzovoort. Die man bleef maar spreken en op den duur
begon het mij te vermoeien, al was het best interessant, en ook in het station
van Brugge bleef het nog minstens een kwartier duren, en toen zag ik M. naar
het perron sloffen waar haar trein naar Gent zou aankomen en ik vroeg mij af
hoe het nog met G. zou zijn. ¶