donderdag 17 maart 2016

vierenvijftig 158


10 maart 2016

donderdag

PARLEMENT

Gisterenavond zat ik met een kabinetssecretaris van een parlementsfractie op de trein. We hadden elkaar al vele malen uit de verte gegroet op het perron en raakten aan de praat. We hadden het over de kwaliteit van het politiek personeel, het verloop tussen de partijen, het grote verschil tussen stad en platteland, de verdwenen verzuiling en wat daarvoor in de plaats is gekomen, dé – door vriend en vijand erkende – Vlaams-parlementaire revelatie van deze legislatuur (Björn Rzoska van Groen), de gespannen verhouding tussen extreme en minder extreme Vlaams-nationalisten, de rol van zweeppartijen wanneer hun belangrijkste programmapunten door de andere partijen zijn overgenomen, enzovoort. Of over de mate waarin de persoonlijke achtergrond en geïsoleerde historische gebeurtenissen een rol spelen in de politieke keuzebepaling. Zo bleek mijn gesprekspartner niet te zijn vergeten hoe Groen, toen nog Agalev, in 2002 of 2003 (opzoeken!) triomfantelijk had ‘meegeheuld’ met de meerderheid om de kiesdrempel erdoor te krijgen. Ook een speech van de burgemeester van Antwerpen, toen nog geen burgemeester want vlak voor zijn vermageringskuur en grote doorbraak, had op hem een grote indruk nagelaten. De toen-nog-toekomstige burgemeester had het – te lande, ten overstaan van toch wel tweehonderd belangstellenden – over de wel heel erg stedelijke problematieken van drugs, migranten en veiligheid gehad. We hadden het ook over de parlementaire werking: de agendasetting, het indienen van vragen en hoe de parlementairen elkaar daarbij de loef proberen af te steken, de rituele afhandeling van wetsvoorstellen, de ‘getelefoneerde’ vragen - vragen die door een meerderheidslid worden ingediend enkel en alleen om de minister in de gelegenheid te stellen om zijn beleid toe te lichten of een punt daarin onder de aandacht te brengen, enzovoort. Die man bleef maar spreken en op den duur begon het mij te vermoeien, al was het best interessant, en ook in het station van Brugge bleef het nog minstens een kwartier duren, en toen zag ik M. naar het perron sloffen waar haar trein naar Gent zou aankomen en ik vroeg mij af hoe het nog met G. zou zijn. ¶