Ik ben niet tot idolatrie geneigd (en kijk niet vaak televisie), maar dit moet ik toch kwijt: ik zag vanavond op tv twee mannen die me erg na aan het hart liggen, te weten de vroege, pure, louter op stem, gitaar en mondharmonica bogende Bob Dylan (beelden die ik nog nooit had gezien), en vervolgens de indrukwekkende, waterogige Paul Auster, die me leert, én ervan overtuigt dat het, spijts alles, de moeite waard is om te geloven in het ideaal van democratie. ‘Ieder mens is gelijk, ieder heeft een eigen wil en persoonlijkheid – en we bewonen allemaal dezelfde planeet.’ Eenvoudige, maar zeer diepzinnige woorden. En hoe hij een passage uit Orakelnacht vertelt, de Flitcraft-episode, over hoe een man besluit zijn leven drastisch te veranderen nadat een balk vanaf een stelling tien hoog vlak naast hem op de grond is terechtgekomen: Auster vertelt deze fictieve gebeurtenis met intonaties en gebaren alsof het écht is gebeurd en verleent er zo een onweerstaanbare overtuigingskracht aan.