AANNEMEN
‘Neem dat van mij aan,’ zeg je. En je zegt het alleen als je zelf niet zeker bent van wat ik van je moet aannemen. Je verwijst, impliciet, naar iets wat je hebt ervaren – en meteen word je overvallen door de onzekerheid of het wel écht zo is geweest, of het wel terecht is dat je de persoon tot wie je spreekt verzoekt ‘dat’ van je aan te nemen. Met welk gezag doe je dat? Zou het niet beter zijn ervan uit te gaan dat ik het wel voor mezelf zal uitmaken of jij mijn vertrouwen waard bent en of wat je zegt geloofwaardig is? Is het niet altijd aanmatigend iemand te verzoeken iets van je aan te nemen? Je hebt er toch zelf ook een hekel aan als iemand, ik bijvoorbeeld, jouw argumenten neerslaat met dat bekrompen, zelfingenomen, ‘Neem dat van mij aan’? ‘Neem dat van mij aan’ betekent eigenlijk ‘Ik ben het helemaal niet zeker maar het komt me goed uit als jij mij toch gelooft.’