dinsdag 21 september 2004

Mijn woordenboek (27)

AANPASSINGSVERMOGEN
De kameleon leeft van zijn aanpassingsvermogen. Dat is goed voor de kameleon, maar blijkbaar toch niet goed genoeg opdat wij de negatieve connotaties die aan die eigenschap zijn verbonden, níet zouden hebben. Want is het niet zo dat wie goed leeft, zich niet hoeft aan te passen? Toch niet voor zover calamiteiten uitblijven. Doen die zich wél voor, ja dan wordt aanpassingsvermogen een deugd. Maar vaak, in normale omstandigheden, is, laten we wel wezen, aanpassingsvermogen niet veel méér dan een onvermogen. Het onvermogen om kritisch te blijven, bijvoorbeeld, werkt aanpassen in de hand. Ik denk aan het ongelooflijke aanpassingsvermogen dat ik zelf – ja: ik – aan de dag heb gelegd toen ik als dienstplichtige opeens al de vrijheid verloor waarmee ik tot dan toe niet erg veel betekenisvols had weten aan te vangen. Ach, wat paste ik mij goed aan! Onzichtbaar werd ik, door het aannemen van de kleur van mijn, door mij niet gewenste maar niettemin niet bestreden, omgeving. Een miezerig, goor, ongedefinieerd kakikleur had die omgeving. (Kaki is geen kleur… Dat zou de titel zijn waaronder ik mijn legerervaringen zou bundelen – Maar dat is er nooit van gekomen…)
En dan komt mij nu, op dit ogenblik, kwansuis, het citaat van Vladimir Nabokov voor ogen: ‘Bij mijn rampzalige streven om de kleur van mijn omgeving te evenaren kon ik slechts vergeleken worden met een kleurenblinde kameleon.’ (Het ware leven van Sebastian Knight, 60)