‘Je zal weer weten waarover je moet schrijven!’ We zijn bijna thuis en D, trouwe lezer van deze kolommen, denkt met me mee. Tja, wat had ik in godsnaam moeten schrijven over deze saaie, geschiedenisloze rit? We waren maar met z’n drieën op de afspraak, we reden dat saaie tempootje van een beetje boven de dertig, de zon boorde zich oersaai een gat in de ochtendnevel, D en ik wisselden elkaar met saaie regelmaat af aan de kop van ons zwijgende groepje: voor F lag het aangehouden gemiddelde iets te hoog om ‘kop te trekken’. Geen valpartijen, geen ornithologische waarnemingen, geen speciaal volk op straat… ‘Je zal weer weten waarover je moet schrijven!’ Inderdaad, F’s pedaalbreuk in de laatste kilometer was in vergelijking met al het voorgaande bijzonder spectaculair. Hij kon niet anders dan zich op sleeptouw te laten nemen. Het incident was, met het oog op het invullen van deze rubriek, welkom. Maar, D, we hadden toch ook nog het helmincident gehad, helemaal in het begin van de rit? Dat ging zo: op de plek van afspraak, de aanlegsteiger van de Lamme Goedzak, de toeristische pendelboot tussen Damme en Brugge, staat een bank. En op die bank had ik mijn fietshelm gelegd. We vertrokken, en ik realiseerde mij pas een kilometer of zes verder, toen voorhoofdzweet mijn wenkbrauw poogde over te steken, dat ik mijn helm niet op had (die houdt het zweet een tijdje langer tegen). Terug dus naar die bank: fietsen is fietsen, veel belang heeft het niet langs waar. De helm was weg. De kans dat hij de dief past is klein: ik heb een buitensporig groot hoofd. Vol met muizenissen en tobberijen. Over wat ik nu weer over mijn fietsritje moet schrijven, bijvoorbeeld…