Ik heb de laatste tijd zoveel werk te doen dat ik ’s avonds moe genoeg ben om voor de televisie te gaan zitten. (Gaan zitten: tja, moe.) Gisteren probeerde ik, afgaande op hun kolkende, bruisende, schuimende reputatie – in Wallonië worden ze al bijna heilig verklaard – Le fils van de gebroeders Dardenne op La Deux; vandaag waagde ik een poging tot tv-vertier met Family Plot, Hitchcocks laatste film uit 1976, op Arte. Geef toe dat ik zelfs in opperste vermoeidheid nog kieskeurig ben en me niet overgeef aan minderwaardig tv-entertainment.
Van het camerawerk in Le fils werd ik al na een kwartier zeeziek. Ik heb die film dan ook niet uitgekeken. Ik vind, als je niet op je gemak in een stoel kunt zitten bij het bekijken van een film, dan hoeft het niet echt. Ik lees ook geen boeken op de roetsjbaan of luister ook niet naar muziek onder water. En ik geef me niet over aan gastronomische excessen of seksuele uitspattingen op de fiets. Ik weet dat het goedkope excuses zijn voor de uitermate banale gewaarwording: ‘Ik begrijp het niet.’ Jammer voor de HH. Dardenne.
Hitchcocks 53ste en laatste film is wat mij betreft een film te ver. Een aaneenschakeling van rekbare banaliteiten is het. ’t Is een klucht, eigenlijk (ik wéét dat wel), maar dan zo ongeloofwaardig en futiel dat het bijna gênant wordt. Ik besef dat het niet veel méér is dan een verkenning van hoe ver je met clichés kunt gaan, James Bond-gewijs als het ware, en dat het aan de dag leggen van ’n postmoderne gevoeligheid voor dat soort gedateerde kitsch cool is, maar dat hoeft nog niet te betekenen dat het aan mij besteed is. Afgezien van het feit dat ik nog maar eens schrok van de vaststelling hoe oud 1976 er tegenwoordig al uitziet (de brede broekspijpen, de Ford Mustang-lijn, de gecoiffeerde mannenkapsels), vond ik veruit het leukste moment in de film de als ironische knipoog naar de eigen filmstatus bedoelde cameoverschijning van de meester zelve. Dit keer niet losjes door het beeld wandelend, of in de bus zittend, of vlak vóór het opduiken in beeld van de protagonist uit de winkel of de pub stappend, maar wel als het ware dubbel ironisch meteen ook verwijzend naar de eigen karikatuurstatus door als schaduwprofiel achter matglas aan te treden: íedereen herkent het inmiddels iconische profiel met de hanglip en de vierdubbele nek.
Weet je wat ik denk? Ik denk dat je met de jaren steeds minder bereid bent om ‘moeite’ te doen. Ik herinner mij de talloze keren dat ik alles opzijzette voor een oeverloze film van Tarkovski of alweer zo’n lastig boek van Beckett. Niet onmiddellijk artefacten waar je vrolijk van wordt. Met de jaren, stel ik vast, word je wat gemakzuchtiger. Niet dat het vlot en glad en gemakkelijk moet zijn; neen, je verlangt nog steeds inhoud en kwaliteit. Maar je tolerantie voor ontoegankelijkheid, moeilijkheid en, excusez le mot, idiosyncrasie, wordt met de jaren toch wat minder. Er valt nog zoveel te ontginnen en de tijd wordt korter, dus moet je beginnen rekening te houden met een soort van soortelijk gewicht qua toegankelijkheid of, hoe zal ik het noemen, behapstukbaarheid.