Conversatie met Magere Hein
Maai de dichter op zijn tachtig,
dan nog zeg ik u: ‘t is vroeg.
En tegen de rest zeg ik:
kop op, ginds is de kroeg.
Drinkt iets van mij, iets krachtig.
U begrijpen? Ik zou ‘t nog kunnen,
‘k zou ‘t u zelfs gunnen, dwaze Hein.
Want ja, ge staat zo mager.
Doch… Wees bij mij wat trager.
Kom, drink iets van de tap.
Maar wat ge nu doet met die Stijn…
Die stond volop in bloei, gij smeerlap.
Wat zegt ge? Da ’k mij moei?
Neen! Ocharme tweeënveertig:
da’s wreed, onwijs, onweerdig.