zaterdag 5 februari 2022

notitie 107

(220205)

 

VAT DE KRUIMELDIEF!

 

Paul De Leener schreef gisteren een uitvoerige reactie op mijn notitie 101 over de film A Ciambra en de vraag of nooddruft een kruimeldiefstal rechtvaardigt.

De Leener capteert in zijn aanvangszin mijn welwillendheid met de zeer terechte vaststelling dat ik ‘het hart op de goede plaats’ draag. Maar dan deelt hij meteen een sneertje uit door mijn notitie, door hem gedeeld, als ‘infotainment’ te kwalificeren.

Het eerste waaraan De Leener blijft haken is mijn citaat ‘De middenstand regeert het land’. Hij vindt dat ik daarmee overdrijf. Kleine winkels worden weggeconcurreerd door supermarkten en e-commerce. Dat zal ik zeker niet ontkennen, ik zie het ook met lede ogen aan hoe kruideniers, krantenwinkels, viswinkels en alle mogelijke kleine economische distributiekanalen, die behalve een economische ook een belangrijke sociale functie hebben, het onderspit moeten delven. Als ik dat vers uit Mia van Luc De Vos citeer, dan bedoel ik dat het kapitalisme in alles de toon zet met een nietsontziende dynamiek van concurrentie en concentratie, die niet noodzakelijk de kleine neringdoener en – bij uitbreiding – het algemene welbevinden ten goede komt. Met de Gorki-quote alludeer ik op het kapitalistische totalitarisme waarin we ondertussen zijn terechtgekomen en waar we de uitgang niet meer vinden omdat die er wellicht niet meer is.

Dan komt in de repliek het daderprofiel aan bod. Niet de hongerige kruimeldief is een gesel voor de handelaar, maar wel de ontvreemder van luxegoederen, de obsessieve kleptomaan. Maar over hen had ik het niet. Ik had het over die Italiaanse sukkelaar die in eerste instantie zes maanden de nor werd ingedraaid omdat hij met een stuk kaas en een worst in de binnenzak van zijn sjofele jas geklist werd. De ‘toenemende technopreventie’ waar De Leener het over heeft, die het aantal diefstallen van luxegoederen, niet van worst, doet dalen, heeft niet daarop betrekking.

Pascal Cornet schrijft dat de maatschappij is verrechtst,’ schrijft Paul De Leener. En hij voegt eraan toe: ‘Daar heeft hij gelijk in.’ De Leener specificeert: afbouw van de welvaartstaat (ik zou zeggen afbraak), ‘meritocratische visie op de mens’… Maar, zegt hij, het is traditioneel links die deze afbouw initieerde en het is, in ons land, Verhofstadt geweest die het neoliberalisme tot in zijn uiterste consequenties ingang heeft doen vinden: liberalisering van nutsvoorzieningen die vroeger in handen van de overheid waren, privatisering van de winsten, algehele ‘ontvetting’ van de staat. Tot waar we nu gekomen zijn: een overheid die zodanig ontbonden is, dat ze bijvoorbeeld niet meer voor ‘een solide en kwaliteitsvolle basispolitiezorg’ kan zorgen. Want ja, ook de beveiligingssector is geprivatiseerd.

Ik ben het eens met Paul De Leener. Ik wil dus méér overheid en minder mogelijkheden voor enkelen om winst te maken op wat velen ten goede zou moeten komen. Daarom draag ik het hart op de juiste plaats, links dus. En omdat links inderdaad heeft bijgedragen tot de neoliberale ontbinding en atomisering van de samenleving (of daartegen dan toch onvoldoende weerwerk heeft geboden), tot op het punt dat nauwelijks nog van samenleving kan worden gesproken, stem ik sinds enkele jaren radicaal links.

Ook mijn bedenking dat de maatschappij verhardt, onderschrijft De Leener. Hij veronderstelt dat ik dit wijt aan de toenemende ongelijkheid. Hij voegt er een oorzaak aan toe: de te verdelen koek wordt kleiner en moet onder steeds meer mensen worden verdeeld. Uiteraard, vindt hij, moet daarbij de immigratiepolitiek onder de loep worden genomen. Die noemt De Leener ‘een farce’. Daarmee leunt hij aan bij wat extreemrechts verkondigt. Dat is een kwestie waarover ik mij niet uitspreek. Ik weet niet of natiegrenzen en paspoorten het juiste instrument zijn om te bepalen waar verdelende rechtvaardigheid eindigt en eigenbelang begint.

Dan krijgt de repliek van Paul De Leener een rare twist. Hij zegt dat ik de film A Ciambra gebruik om mijn betoog te staven. ‘Dit is niets anders dan een reïficatie van de werkelijkheid.’ Dat heb ik even moeten opzoeken. Van Dale biedt geen uitkomst: ‘tot een zelfstandigheid maken’. Met wat Wikipedia zegt, kan ik meer: ‘drogreden waarbij een abstractie zoals een idee of een hypothetische constructie behandeld wordt alsof het een concrete, werkelijke gebeurtenis of fysische entiteit is’. Ik veronderstel dat De Leener bedoelt te zeggen dat ik wat ik in de film heb gezien voor waar aanneem. Het feit dat de familie Amato in de film volledig uit acteurs bestaat die zo heten, en dus gelijkgesteld kan worden met de familie Amato in de werkelijkheid, lijkt dit te bevestigen.

Maar het blijft een film natuurlijk, een werk van fictie – en daar ben ik mij te allen tijde van bewust. Natuurlijk wordt de figuur van het hoofdpersonage ‘geromantiseerd’. Natuurlijk worden trekken uitvergroot, wordt een feitelijkheid vervormd. Ik gebruik geenszins deze film om mijn betoog ‘te staven’. Wat ik heb gedaan is: kijken naar die film en vervolgens, naar aanleiding ervan, mij proberen in te denken hoe deze mensen overleven in een wereld waarin voor hen geen plaats is. Wat gebeurt er wanneer de politie legalistisch optreedt (wat uiteraard haar taak is) en de kostwinners uit het gezin verwijdert? Wat moet de plaatsvervangende kostwinner dan doen, ook al is hij nog maar veertien? De kans is reëel dat hij op zijn beurt in de criminaliteit terechtkomt. Hebben de politie, de wet, de samenleving dan hun doel bereikt?

Zijn laatste twee paragrafen wijdt Paul De Leener aan een aspect van de Roma-cultuur dat ik niet ken maar waar ik wel enige sympathie voor kan opbrengen: zij zouden misdrijven plegen omdat zij zich niet willen schikken naar de waarden van de dominante cultuur van ‘de heersende witte klasse’. De ‘minzame Roma uit de film’ vormen een ‘anti-sociale minoriteit’. De criminaliteit die ‘rond deze families’ georganiseerd is, zou in die optiek minstens ook een uiting van verzet zijn. Dat zou kunnen. Maar ik wilde met mijn bedenking geen criminaliteit goedpraten, enkel de vraag stellen of een hongerlijder, Roma of niet, met een worst in zijn frak bij de lurven dient te worden gevat. Of wij zo iemand niet met wat meer begrip en lankmoedigheid moeten bejegenen.