Ik moet het met u hebben over de aanwezigheid van vrouwelijke auteurs op mijn leeslijst.
Ik hoor wel eens zeggen dat we in verwarrende tijden leven, of in verwarde tijden, en dan probeert het nuchtere deel in mezelf te sussen: ah, het loopt zo’n vaart niet, wees blij dat je geen pest of Beeldenstorm moet meemaken, of een wereldoorlog. Maar een drietal weken geleden haalde de stem in mij die van oordeel is dat het glas halfleeg is en dat we inderdaad in onzekere tijden leven, de bovenhand.
Dat ging zo.
Ik plaats al vele jaren bij het begin van elk nieuw jaar een lijst van door mij het voorbije jaar gelezen boeken op mijn blog. Op die manier maak ik een aantal data betreffende mijn persoonlijke voorkeuren wereldkundig. Sommigen zullen zeggen dat ik mijn privacy te grabbel gooi.
De lijst in kwestie bevat niet álle door mij gelezen boeken, enkel de ‘boeken die er om de een of andere reden voor mij toe doen’. Ik maak die lijst niet op om op te scheppen, maar wel om de volgende twee redenen.
Ten eerste is het een manier om mijn eigen lectuurgeschiedenis te archiveren.
Ten tweede – en dat is de belangrijkste reden – denk ik hiermee enkele mensen wat leessuggesties aan de hand te kunnen doen. Inderdaad zijn er een paar mensen die mij in hun reactie te kennen geven dat ze zich voornemen enkele van de door mij genoemde boeken te zúllen lezen. Daar ben ik blij mee. Ik klop mezelf op de borst en zeg: ‘Pascal, je hebt aan leesbevordering gedaan.’ En dat zonder subsidie
Dit keer kreeg ik ook een afwijkende reactie – en het was deze reactie die mij de aanloop van deze beschouwing opleverde: dat we in verwarrende tijden leven.
De reactie kwam van Herman Jacobs, een door mij in zeer grote mate gewaardeerde ex-collega. Jacobs was ooit boekenredacteur en recensent bij Knack en De Morgen, en is nu, voor zover ik daar zicht op heb, zelfstandig tekstverwerker.
Welnu, deze Herman Jacobs wees me op wat hij ‘één dingetje’ noemde: dat er in mijn lijst opvallend weinig vrouwelijke auteurs waren opgenomen.
Deze reactie zette mij aan het denken. De resultaten van dat denken wil ik nu met jullie delen.
Laat mij beginnen met een statistische wet.
Wanneer je een enigszins willekeurig samengestelde lijst hebt met daarin enkele tientallen dames en heren (of gelijk welk duo van soorten, bijvoorbeeld appels en peren, koetjes en kalfjes, vijven en zessen), is het onwaarschijnlijk dat beide soorten in precies even groten getale aanwezig zijn. Tenzij natuurlijk het werkelijk zo uitgemeten is dat de aantallen moeten kloppen, bijvoorbeeld bij de voorbereiding van een heteroseksueel geïnspireerde dansavond voor koppels. We vergeten dit soms omdat we zo gefixeerd zijn geraakt op evenwichten en gelijkheid. We moeten aanvaarden dat de stukken van een in parten gesneden taart nooit exact even groot kunnen zijn (en er is altijd wel een gelukzak die met het suikeren kindeke Jezus of het chocolade visitekaartje van de patissier of de ingebakken boon gaat lopen).
Aangenomen dus dat een zekere óngelijkheid in de verdeling vergeeflijk is, luidt nu de vraag: vanaf wanneer is een verdeling opvallend ongelijk of, met andere woorden, in disproportionele mate disproportioneel? En vervolgens: moeten er aan een vastgestelde opvallende ongelijkheid conclusies worden verbonden? Toegepast op mijn leeslijst met een disproportioneel mannelijk overwicht zou de vraag kunnen luiden: is de samensteller van de lijst misschien bevooroordeeld, eventueel zelfs vrouwonvriendelijk? Of – godbetert! – misogyn of seksistisch?
In deze woke tijden is dit een kwestie die we wakker onder ogen moeten zien.
Ik zal jullie hier nu met een paar cijfers om de oren slaan.
Mijn lijstje van in 2021 gelezen ‘boeken die er om de een of andere reden voor mij toe doen’ telt 61 eenheden. Daarvan zijn slechts 12 ofte nagenoeg 20 % door vrouwen geschreven. Of nog anders bekeken: dat lijstje bevat 44 verschillende auteurs, waaronder 37 mannen en 7 vrouwen, afgerond 19 %. Vergeef me indien ik mij bij deze telling niet altijd en overal heb vergewist van eventuele fluïditeiten of trans-ingrepen, terwijl om sociologische redenen ook gefoefel met voornamen mogelijk is, zoals we weten uit de literatuurgeschiedenis in het bijzonder en de kunstgeschiedenis in het algemeen. George Eliot is allicht een van de bekendste voorbeelden.
Mijn Facebookcollega Herman Jacobs heeft gelijk. 20 procent is een verhouding die afwijkt van de algemene demografie. Het is algemeen geweten dat iets meer dan de helft van de wereldbevolking uit vrouwen bestaat. Een aandeel van 20 procent vrouwelijke auteurs is te gering.
Door nieuwsgierigheid gedreven graaf ik eens in mijn archief en kom daar tot enkele onrustbarende bevindingen. Het kost me wat opzoek- en telwerk, dat bovendien belachelijk en/of ijdel of pretentieus kan overkomen, maar ik offer mijn imago met zelfverachting op aan de wetenschap. Er zijn er die hun leven veil hadden voor het verwerven van kennis – ik denk spontaan aan Marie Curie.
De resultaten op basis van cijfers die teruggaan tot 2013 zijn veelzeggend. Ik tel 30 door vrouwen geschreven boeken ‘die er voor mij op de een of andere manier toe doen’ op een totaal van 338. Dat is 8,87 %.
Ik heb nog een andere benadering om deze kwestie te kwantificeren.
Dertien jaar lang heb ik een leesclub begeleid. Die leesclub bestond – zoals dat met leesclubs meestal het geval is – vooral uit vrouwen. Ik gaf hun inspraak in de samenstelling van ons leesprogramma. Van de 165 boeken die ik in die tijd heb behandeld, waren slechts 20 titels door vrouwen geschreven. 12 procent.
Maar het kan nog erger. Ik heb thuis een ‘bovenste plank’ met mijn lievelingsboeken. Daar is het resultaat nog bedroevender: met boeken van Rachel Cusk, Annie Ernaux, Charlotte Mutsaers, Olga Tocarkzuk en Marguerite Yourcenar zijn op een totaal van 75 auteurs slechts 5 vrouwen vertegenwoordigd. 6,6 procent.
Deze cijfers spreken voor zich. Natuurlijk had ik dit onevenwicht al eerder opgemerkt, maar ik had er mij nog nooit zorgen over gemaakt. Daar ben ik niet wakker genoeg voor, waarschijnlijk.
Ik laat nu de openbare aanklager aan het woord met zijn requisitoir. Ik stel voor dat we daarna luisteren naar de verdediging van de beklaagde.
Herman Jacobs merkte op dat er ‘betrekkelijk weinig vrouwen in [mijn] kast staan’. Hij zegt dat het een ‘stokpaardje’ is van hem. Ik laat hem even aan het woord: ‘de wezenlijkste articulatie van de menselijke ervaring ligt (beweer ik) in het man- dan wel vrouw-zijn. En dus let ik, om mezelf de helft van die menselijke ervaring niet te ontzeggen, er zelf heel erg, en heel bewust, op dat minstens een derde, en liever nog 40-45%, van wat ik lees een vrouwelijke auteur heeft. De ervaring leert me trouwens dat je anders (het geldt trouwens bijna net zo sterk voor lezeressen) “vanzelf” op 80 à 90 procent mannen uitkomt.’
Ik ben het voor wat betreft twee zaken volmondig met Herman Jacobs eens: de ‘wezenlijkste articulatie’ en het ‘vanzelf’ op 80 à 90 procent mannen uitkomen. Dat cijfer komt merkwaardig goed overeen met mijn tellingen. Maar ik ga mezelf niet opleggen voor ‘minstens een derde’ werk van vrouwelijke auteurs te lezen. Laat staan voor 45 %. (Waarom trouwens die minieme toegeving? Echt consequent zou 50 % zijn, of zelfs 55 %, ter compensatie van de eeuwenlange discriminatie die maakte dat vrouwelijke auteurs zeer lang in de minderheid zijn geweest.) Ik ben niet van plan een dergelijke toegeving te doen en daarom luidt mijn verdediging als volgt:
‘Ik bewaar voor mezelf de vrijheid dat criterium op geen enkele manier te laten meespelen in de samenstelling van mijn lectuurlijst. En dat geldt voor alle andere mogelijke criteria die van mij een politiek correctere lezer zouden maken. Er staan dus ook niet doelbewust speciaal méér boeken in van gekleurde of niet- of minder-gekleurde personen, anders of enigszins bijzonder geaarde personen, joodse of niet-joodse personen, enzovoort. Het enige waardoor ik mijn lectuurlijst laat beïnvloeden is mijn persoonlijke voorkeur, mijn leesgeschiedenis, mijn belangstelling (allemaal van een witte blanke boomer dus) en hét toeval, dat godzijdank nog altijd blind is voor alle mogelijke politiek correcte onderscheiden!’
Daarmee blijft echter een onderliggende vraag onbeantwoord: als ik mijn lectuurlijst door mijn persoonlijke voorkeur laat bepalen, en dus niet door een politiek correct denken opgelegd quotum, lijken mijn cijfers te suggereren dat vrouwen minder goede literatuur voortbrengen dan mannen. Althans volgens mijn literaire smaak en opvattingen.
Schrijven vrouwen echt slechtere boeken dan mannen? Dat wil ik niet gezegd hebben! Maar misschien schrijven ze ánders? Anders dan mijn voorkeur het wil, bedoel ik. En misschien interesseert dat ‘ándere’ mij niet zo?
Ik denk inderdaad dat (de meeste) vrouwen ‘ándere’ boeken schrijven.
Neem het thriller- en misdaadgenre. Daarin blinken veel vrouwen uit. Opvallend veel. Patricia Highsmith, Agatha Christie, Elizabeth George – om er maar enkele te noemen: dat zijn allemaal hoogvliegers. Maar ik ben niet geïnteresseerd in het misdaadgenre. Omdat vrouwelijke auteurs het domineren? Natuurlijk niet. Hoe belachelijk zou dat zijn. Neen, gewoon, omdat het genre me niet interesseert.
Veel vrouwen schrijven ook over wat sommigen al dan niet denigrerend ‘vrouwenzaken’ noemen. Dat lijkt bijvoorbeeld de Nederlandse schrijfster Anna Enquist te suggereren, iets waaraan een andere Nederlandse schrijfster, Christine Otten, zich dan weer stoort in een column van haar – ik denk dat het in de Volkskrant was. Volgens Enquist zouden vrouwen zich in hun literatuur vooral met ‘“kleinere thema’s” en sociale relaties’ bezighouden – wat overigens geen ‘mindere’ literatuur zou opleveren. Enquist, voor de goede orde, is zelf een vrouw en behalve schrijfster van zeer succesvolle romans ook psychoanalytica.
Het lijkt me logisch dat vrouwen hun eigen onderwerpen hebben. Zoals mannen over mannenzaken schrijven. In een wereld waarin het verschil tussen man en vrouw eeuwenlang werd ingebakken – of je dat nu goed vindt of niet – en nog wel een tijdje zal meegaan, al was het maar omdat het biologische verschil onuitwisbaar is, lijkt mij dat de normaalste zaak van de wereld: de literatuur houdt de wereld een spiegel voor.
Uiteraard is het belangrijk voor een man om te weten hoe vrouwen in elkaar zitten (zoals een man ook hoort te weten hoe mannen in elkaar zitten), maar dat hoeft wat mij betreft niet per se door middel van het lezen van boeken, zoals Jacobs suggereert. Er bestaan minder omslachtige manieren om de kloof tussen de geslachten te peilen. Als Herman Jacobs dat argument wil laten meespelen in de samenstelling van zijn leeslijst, dan is dat zijn volste recht. Strikt genomen heb ik daar geen zaken mee, tot hij natuurlijk opmerkingen in die zin maakt over míjn leeslijst.
Ik ben minder geïnteresseerd in vrouwen- dan in mannenzaken. Ja, ik durf dat nog zeggen! Maar ik ben wél geïnteresseerd in goede literatuur. En dat heeft niets te maken met de sekse van de auteur. Noch met het geslacht van de lezer.
Overigens, er zijn toch vast ook wel veel vrouwen die vooral mannelijke auteurs lezen – staat bij hen dan ook 'de wezenlijkste articulatie van hun menselijke ervaring' onder druk? En wat met trans en cis en fluïde?
Ach neen, ik zal vooral lezen wat mij interesseert – zolang dat nog mag en mogelijk is. Ik laat (verwachte en/of verhoopte) literaire kwaliteit primeren op het in literair opzicht secundaire kenmerk (hoe belangrijk op zichzelf ook) van het geslacht van de schrijver.
Daarmee komen we op een belangrijk punt: wat versta ik onder literaire kwaliteit? En tot de vraag waar beide kwesties samenkomen: verklaren mijn verwachtingen ten aanzien van literaire kwaliteit de ondervertegenwoordiging van vrouwelijke auteurs op mijn leeslijst?
Voor een antwoord op de eerste vraag grijp ik terug naar een tekst die ik in 2015 schreef naar aanleiding van mijn afscheid als leesclubbegeleider. In die tekst vraag ik mij af waarom wij ons aan de tijdrovende, om niet te zeggen tijdverslindende activiteit van het romans lezen overgeven. Ik overloop een aantal mogelijke antwoorden: omwille van het verhaal; omwille van de identificatie met personages; omwille van de context; omdat romans ons leren hoe wij moeten leven; omdat ik de tijd die ik in het lezen van de roman investeer niet werkelijk hoef te leven; omdat lezen statusverhogend is; omwille van de stijl; omwille van het genot.
In het kort gezegd komen de argumentaties die ik bij elk van deze redenen ontwikkel hierop neer.
Wie enkel omwille van het verhaal romans leest, verliest zijn tijd.
Wie enkel herkenning in de personages zoekt, verliest belangrijkere kwaliteiten van de roman uit het oog.
De context in een roman kan interessant zijn, maar wellicht kan wie vooral daarin geïnteresseerd is beter non-fictie lezen.
Zelden gebeurt het dat een roman ons leert hoe we moeten leven.
Escapisme verklaart niet alles – en al zeker niet waarom we de pijn die goede romans kunnen opleveren niet uit de weg gaan.
Status? Iedereen voelt aan dat snobisme geen afdoende verklaring kan zijn.
Blijven over: stijl en genot.
Meestal wanneer wij zeggen dat wij een goede roman hebben gelezen, komen wij niet verder dan de vaststelling dat hij ‘goed geschreven’ is. ‘Vlot geschreven!’ ‘Leest als een trein!’ Een ‘pageturner’! Wat bedoelen we daarmee? Wat betekent dat, ‘goed geschreven’?
We hebben het dan over de stijl van de auteur. Wat is stijl?
Stijl – dat is toch mijn overtuiging – heeft, ook in een bredere zin, met onvermogen te maken. Met hoe we met dat onvermogen omgaan. Ik citeer mezelf: ‘Woorden schieten altijd te kort, elke omschrijving is ontoereikend. Stijl is dan de manier waarop de schrijver met deze ontoereikendheid omgaat. Met stijl bindt hij een strik rond zijn onvermogen om de mensen, de dingen, de situaties, de landschappen, de psychologie van zijn personages en de ideeën die hij uiteenzet perfect en adequaat weer te geven.’ Woorden schieten altijd tekort om de werkelijkheid, die veel ruimer en complexer is, weer te geven. De schrijver (romanschrijver en a fortiori de dichter) moet verdichten. (Dat verklaart waarom we in onze ontoereikende pogingen om uit te leggen waarom we een boek goed vonden vaak ook zeggen dat de schrijver ‘poëtisch’ schrijft.) In dit verdichten laat elke schrijver zijn eigen stem klinken. (Of haar eigen stem, uiteraard!) De grootste schrijvers hebben een unieke stem. In hun romans weegt de eigen stijl, de vorm, minstens even zwaar door als de inhoud (het verhaal, de context, de personages…). Preciezer geformuleerd: in het werk van de grootste schrijvers gaat het om het juiste evenwicht tussen vorm en inhoud.
Een beeldend citaat kan misschien verduidelijken wat ik bedoel. In 2012 had Alessandro Baricco een column in La Repubblica. Elke week schreef hij over een boek dat er voor hem toe deed. In zijn bijdrage over de roman 2666 van Roberto Bolaño staat een passage die goed illustreert waar het hier om gaat. Op een gegeven ogenblik zegt Baricco dat het in 2666 helemaal niet, of toch niet in de eerste plaats om ‘het verhaal’ te doen is. Het lijvige boek bestaat eigenlijk uit vijf romans, en die vijf romans zijn een kluwen van verhalen. ‘[H]et kolkte schaamteloos van de verhalen’, schrijft Baricco. En waar het eigenlijk om gaat, is: ‘het rangschikken van de verhalen naast elkaar, of in elkaar, met een zachtaardigheid die in het echte leven niet voorkomt’ (206-207). En dan maakt Baricco een zeer verhelderende vergelijking, namelijk met iemand die een puzzel van tweeduizend stukken aan het leggen is en die wordt gevraagd wat het voorstelt of wat het zàl voorstellen, ‘Een Zwitsers gebergte of een Rembrandt?’ De romanlezer-slash-puzzellegger kan dan antwoorden: ‘Ik weet het niet, het maakt niet uit.’ Baricco preciseert: ‘Het is het moeiteloze, soepele in elkaar passen van de stukjes waar het om gaat: het is de redeloze belofte, die ook wordt nagekomen, dat er voor elk stukje van het bestaan weer andere stukjes zijn, speciaal gemaakt om daarbij te passen, en wel met een soepelheid die omgekeerd in verhouding staat tot de moeite die het heeft gekost om ze te vinden in de grote hoop van het geheel’. (207)
Dat voor wat de literaire kwaliteit betreft. Nu moet ik met betrekking tot de vrouwenkwestie uit de kast komen en kleur bekennen. Ik lees en apprecieer opmerkelijk veel minder vrouwelijke auteurs. Zou het echt kunnen dat zij minder literaire kwaliteit te bieden hebben?
Nu moeten jullie mij geloven dat ik besef dat ik mij hier op zeer, zeer glad ijs begeef. En dat ik aarzel om mijn conclusies te trekken. Erg woke is het allemaal niet wat ik over deze kwestie te zeggen heb. Maar ik probeer uit te gaan van mijn feitelijke, statistisch vaststelbare persoonlijke lectuurgegevens en daarover luidop na te denken in de hoop dat een confrontatie met de bedenkingen hierbij mij tot nuancering kan bewegen indien dat zou nodig zijn.
Ik had het over hoe literaire kwaliteit volgens mij te maken heeft met een evenwicht tussen vorm (stijl) en inhoud. Ik moet daar eerst nog wat nader op ingaan.
Ik had het in dat verband over de eigen stem van de schrijver (m/v). Deze stem – waarmee de inhoud van het boek wordt ‘uitgesproken’ – laat van zich horen op twee niveaus.
Er is ten eerste het microniveau van de woordkeuze, de zinnen, het ritme, de muzikaliteit. Sommige schrijvers hebben een eigen, uit de duizend herkenbare stem. Ik denk aan Elsschot, Céline, Mutsaers, Reve, Kafka, Auster, Marías, Woolf.
Het tweede niveau is dat van het geheel, de constructie van de roman. Ook op dit macroniveau kan de eigen stem van de auteur zich manifesteren. Ik denk aan de frivole opsommingen en puzzels van Georges Perec (bijvoorbeeld in Het leven een gebruiksaanwijzing); aan de uitzichtloze, schijnbaar onbewogen weergegeven pogingen om ergens te geraken in Het slot van Franz Kafka; aan het motievenorgel van Jeroen Brouwers in De zondvloed; aan Gustave Flauberts persiflage van de flutromannetjes van de romantische school in Madame Bovary; aan de speelse associaties met woord en beeld van Charlotte Mutsaers in Zeepijn…
Idealiter sluit deze constructievorm perfect aan bij de inhoud, illustreert en versterkt hij deze zelfs. De drie beste voorbeelden hiervan die ik ken zijn meteen ook drie van de volgens mij allerbeste romans. In De zondvloed maakt Jeroen Brouwers zijn stelling – ‘er is niets dat niet aan iets anders raakt’ – meer dan waar met de constructie van zijn boek. In Alsof het voorbij is (The Sense of an Ending) laat Julian Barnes de tijd in zijn eigen staart bijten. Wanneer je aan het eind bent gekomen is het beste wat je kunt doen: meteen opnieuw beginnen. En dat in een roman die precies gaat over het niet kunnen terugdraaien van de tijd. En in Austerlitz ten slotte slaagt W.G. Sebald er op weergaloze wijze in om een perfecte samenhang tussen vorm en inhoud te verwezenlijken door aan zijn roman dezelfde architecturale structuur op te leggen als die van de beklemmende gebouwen waar hij het voortdurend over heeft.
Ik schreef over dit samengaan van vorm en inhoud in mijn tekst van 2015 dit: ‘Stijl laat zich ook gelden in de manier waarop de schrijver zijn constructie, zijn bouwwerk, opzet. De romanschrijver is niet alleen een dichter en zanger, op het niveau van de zinnen, hij is ook een componist, of een architect, op het niveau van de gehele roman. Bij dit componeren of bouwen spelen vele technieken een rol: de omgang met de tijd (chronologie, flashbacks, etcetera...), het vermogen om te associëren en verbanden te leggen, om op zoek te gaan naar verwantschappen, enzovoort. In het beste geval moet de vorm noodzakelijkheid vertonen. Idealiter zou het zo moeten zijn dat, gegeven een bepaalde inhoud, het niet anders kán dan dat het boek op die welbepaalde manier is geconstrueerd. Vorm en inhoud horen verweven te zijn. Zoals de inhoud een bepaalde vorm noodzakelijk maakt, zo illustreert en bekrachtigt de vorm de inhoud.’
Voilà, dat is wat ik nog over literaire kwaliteit moest zeggen. En nu, eindelijk, de vrouwenkwestie, het gladde ijs. Ik stap op de dichtgevroren vijver en schuif voetje voor voetje verder totdat het ijs begint te kraken.
Ik maak – en zal altijd maken – een onderscheid tussen de mannelijke en de vrouwelijke blik. Die uit zich niet alleen in het gewone leven (met alle vreugden maar ook narigheden van dien) maar ook in zowel het lezen als het schrijven. Welnu, jongetjes spelen nog altijd liever met de blokken en meisjes met de poppen. Daar is op zich niets mis mee. Het is geen waardeoordeel, het is een vaststelling. Mannen zijn bouwers. Ze trekken constructies op. Ze leggen verbanden. Je hebt ook bij architecten, kunstschilders, componisten en dirigenten een niet tot sociale of economische beperkingen en historische discriminaties te herleiden disproportionele verhouding tussen mannen en vrouwen.
Ik zoek in romans niet alleen inhoud en stijl op het microniveau, maar ook constructies en congruenties op het macroniveau. En dus lees ik het liefst boeken die door mannen zijn geschreven, of door vrouwen die een uitzondering vormen op de door Anna Enquist bevestigde regel, namelijk dat vrouwelijke auteurs zich vooral bezighouden met de ‘“kleinere thema’s” en sociale relaties’.
Ik weet dat dit een ouderwetse opvatting is en dat ik velen ermee op stang jaag – maar echt, een andere welvoeglijke verklaring voor de wanverhouding tussen mannen en vrouwen in mijn bibliotheek, leesgedrag en literaire voorkeuren weet ik niet te vinden.
En nu keer ik snel terug naar de veilige oever van de dichtgevroren vijver.
Er zijn wel degelijk uitzonderingen bij de vrouwelijke auteurs, dat weet ik wel, en ze komen, naarmate het sociologisch en economisch onderscheid tussen mannen en vrouwen vager wordt steeds vaker voor, heb ik de indruk. Het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke literatuur lijkt de jongste decennia snel te verkleinen. Ik zie steeds vaker vrouwelijke auteurs (Olga Tokarczuk, Siri Hustvedt, Niña Weijers, Ali Smith – dat zijn maar enkele van de voorbeelden die ik ken) die experimenteren met wat ik hier het macroniveau van de vorm noem.
Ik moet hier nog een paar extra-literaire verklaringsmodellen aan toevoegen voor het feit dat vrouwen anders schrijven dan mannen en in het algemeen zeer lange tijd veel minder aan bod kwamen in de literaire canons en dat dit nu aan het veranderen is.
Er is een biologische factor, een psychologische factor en een economische factor.
Eerst de biologische factor. Vrouwen menstrueren en baren. Dat lijkt een banale, om niet te zeggen grove en mogelijk zelfs politiek incorrecte vaststelling. Maar het is wel een gegeven dat hen meer dan mannen weghoudt van de schrijftafel. Alleen al het feit dat zij twee tot drie dagen per maand fysiek gehinderd worden in hun intellectuele activiteit, maakt dat zij benadeeld zijn in het perfectioneren van hun talent. Als ze kinderen krijgen, gaat het zelfs over weken en maanden en loopt de achterstand nog veel verder op. Gelukkig zijn er tegenwoordig middelen om deze biologische ongelijkheid te verkleinen. Vrouwen krijgen ook veel minder kinderen. Vrouwelijke auteurs kunnen zich met andere woorden steeds meer aan het schrijven wijden, ja, zij kunnen ook het krijgen van kinderen tot na de lancering van hun literaire carrière uitstellen.
Ook de psychologische factor moet ik hier zeker vermelden. Ik hoorde de onverdachte bron Anna Enquist erover bezig in een recente aflevering van Berg en Dal. Zij haalde de feministische schrijfster Camille Paglia aan, die in Het seksuele masker opperde dat er – en ik citeer – net zomin als er een vrouwelijke Jack The Ripper bestaat, ook geen vrouwelijke Mozart kan opstaan. Anna Enquist zegt: mannen zijn agressiever en daadkrachtiger, ze hebben meer geldingsdrang. Ze worden ook nog altijd zo opgevoed. Dit sluit aan bij wat ik ooit eens bij George Steiner las – maar dat is een verklaringsmodel dat in onze tijd bijna niet meer uitspreekbaar is: de vrouw verwerkelijkt haar basisbehoefte aan creativiteit in het baren van kinderen en houdt dus minder van die behoefte over voor het creëren van literatuur (en van kunst in het algemeen).
Ten slotte is er nog een economische factor die ik zeker moet vermelden, en wel een die zorgt voor een kentering in de verhouding tussen de seksen in de literatuur. Uitgeverijen zijn tegenwoordig niet langer culturele instellingen die een rol spelen in de bewaking van de literaire ontwikkeling maar wel in de eerste plaats – om niet te zeggen uitsluitend – door economische imperatieven gedreven bedrijven. Zij publiceren met andere woorden niet per se louter en alleen datgene wat zij kwalitatief het meest hoogstaand achten maar wel datgene waarvan zij denken dat het de grootste winsten zal genereren. Dit heeft zeker een impact op de verhouding tussen mannelijke en vrouwelijke auteurs in de hedendaagse uitgeefpraktijk, zeker in een leesomgeving waar – zoals alle onderzoeken bevestigen – fictie veel meer door vrouwen dan door mannen wordt geconsumeerd.
Tot slot heb ik nog een uitsmijter.
Ik keer nog even terug naar Alessandro Baricco. Zijn boek, Een bepaald idee van de wereld, bestaat uit vijftig hoofdstukjes over vijftig verschillende boeken uit diverse genres. Het is nu natuurlijk verleidelijk om eens te turven hoe het bij Baricco zit met de verhouding tussen de seksen. Welnu: van de vijftig boeken die Baricco heeft gerecenseerd hebben er tien een vrouwelijke auteur. Dat is, inderdaad, 20 procent.
Ik besef dat ik met deze uiteenzetting het risico loop mij aan uw banbliksems bloot te stellen. Wees genadig! Maar: blijf vooral lezen wat u zelf graag leest! Onderzoek uw leesgedrag! Sla ook eens aan het tellen op uw boekenplanken en in uw lijstjes. En breng mij dan op de hoogte van de conclusies van uw onderzoek.