(220218)
TWEE KOSTSCHOOLMEISJES (2/5)
(1/5)
In het tweede hoofdstukje verbreedt Jaeggy de focus. De kostschoolmeisjes vormen een internationaal gezelschap. Er zit zelfs ‘een negerinnetje’ (sic, toen mocht dat nog) wier papa president is van een Afrikaans land. Wanneer deze hoogwaardigheidsbekleder zijn kind komt afleveren, wordt hij met honneurs ontvangen. Het (afgedwongen) applaus zal zich tegen het zwarte meisje keren: ze wordt niet opgenomen in de ‘denkbeeldige democratie’ (78) van de meisjes. Ze krijgt wel een speciale behandeling van directrice Hofstetter, die nog wel andere meisjes een voorkeursbehandeling gunt en, overigens, ook in de verhouding met haar echtgenoot de baas speelt. Hij spreekt haar aan met ‘Mutti’, terwijl zij ‘mein Kind’ tegen haar hond zegt. (72)
De mededeling dat het zwarte meisje nooit tenniste, valt helemaal uit de lucht. Ook dat is typisch Jaeggy. Later zal blijken dat het meisje het in de kostschool nooit verder zal gebracht hebben dan de ‘verschoppelinge’ (78) van dienst. Een ‘afdoende reden’ daarvoor is er niet, het is als een ‘ongelukkige lotsbeschikking’. (78)
Nu vernemen we meer over de verhouding tussen X en Frédérique. Beide meisjes verblijven vanwege het leeftijdsverschil, hoe gering het ook is, in een ander gebouw. X is zo gefocust op het verwerven van de aandacht van de door haar aanbedene, dat ze het verzoek van de tienjarige Marion om haar ‘beschermelinge’ te worden negeert. Later krijgt X er spijt van, dat ze zomaar de kans om ‘een slavin’ te hebben heeft laten schieten. We leren ook de kamergenote van X kennen: een Duits meisje, ‘braaf en vals, zoals domme meisjes kunnen zijn’. Ze heeft al borsten, maar dat belet niet – of misschien is het juist daardoor – dat X elke onvrijwillige aanraking met haar Duitse kamergenote weerzinwekkend vindt. Misschien dat ze daarom zulke vroege wandelingen maakt. Waardoor ze dan te moe in de les zit en moet vechten tegen de slaap.
Via de Duitse kamergenote krijgen we een idee van de tijd waarin dit verhaal zich afspeelt. Toen ze nog gevat was in ‘een bundeltje met een mutsje en strikjes’ (37) marcheerde de Wehrmacht door haar straat in de stad die later werd verwoest en wederopgebouwd.
X haalt alles uit de kast om de aandacht van Frédérique te wekken. ‘Ik werd geboeid door de Duitse expressionisten en het leven, door de misdrijven die ik nog niet meegemaakt had.’ (13) Dat is ook weer zo’n typische zin voor Fleur Jaeggy: een opsomming van ongelijkheden, en een paradox want wat zijn misdrijven die nog niet zijn meegemaakt? Door te vertellen over enkele van de kostschoolervaringen die ze sinds haar achtste heeft opgedaan verovert X de belangstelling van Frédérique. Toen ze nog maar acht was, genoot X in een andere kostschool een niet zo neutrale belangstelling van een moederoverste, die kort daarna verdween. De ‘mollige Zwitserse uit het kanton Uri’ die haar verving, had minder oog voor X: de gunstelingen van de vroegere machthebbers worden gehaat door de nieuwe. ‘Een kostschool is net een harem.’ (13)
Frédérique is voor X ‘ongelooflijk volmaakt’ (15). De twee gaan nu elke dag samen wandelen. ‘Soms legde ze haar hand op mijn schouder’. Ze beleven ‘une amitié amoureuse’ (15). X vraagt zich af of het later even moeilijk zal zijn om een man te veroveren als het moeilijk is geweest om Frédérique voor zich te winnen.
Fleur Jaeggy, De gelukzalige jaren van tucht (1990, derde druk 2021), vertaling uit het Italiaans door Annegret Börtner en Leontine Bijman van I beati anni del castigo (1989)