zaterdag 26 februari 2022

notitie 128

(220219)

 

TWEE KOSTSCHOOLMEISJES (3/5)

(2/5)

 

In het begin van het vierde hoofdstukje van De gelukzalige jaren van tucht tref ik een voor Fleur Jaeggy zeer kenmerkende stijlfiguur aan: de onlogische opsomming. Ze heeft het daar over de ‘schaarste aan mannen’ die heerst in de omgeving van de kostscholen waar de ik-figuur (X) lange stukken van haar jeugd heeft doorgebracht: ‘Van Appenzell herinner ik me heel oude mannen, kreupele, een tearoom en een fontein.’ (17)

Het loont de moeite even na te denken over deze eigenaardige opsomming. Ze bestaat uit vier elementen. Het tweede lijkt een specificering van het eerste. Met de twee volgende lijkt de schrijfster af te dwalen naar een beschrijving van de omgeving waarin die oude kreupele mannen ronddwalen. In tearooms tref je ze wel eens aan, terwijl de fontein dan weer een potentie lijkt in te houden die zij, die oude mannen, niet meer hebben. Tenzij de fontein – bijvoorbeeld in de winter – droog staat. Het afdwalen door de schrijfster, van het ene register naar het andere, verraadt een stuurloosheid in de geest. Wat zonder meer de bedoeling is want Jaeggy wil een sfeer van stuurloosheid creëren. Jaeggy dwaalt hier dus bewust af, en in het ‘contract’ dat zij met de lezer heeft, weet zij dat de lezer zich zelf ook bewust is van dat bewustzijn.

Wat bedoel ik met ‘contract’? Moeilijk te zeggen. Het is een set van onuitgesproken afspraken waarbij de lezer zich ertoe verbindt om de door de schrijver opgelegde en gehanteerde spelregels te eerbiedigen. De schrijver legt deze regels op en hanteert ze, wetende dat de lezer hem (of haar) dat toestaat. Zonder een dergelijk contract is geen literatuur mogelijk. Bijvoorbeeld ook niet zo’n onlogische opsomming waarin in vier elementen een hele omgeving wordt geschetst, plus een sfeer, plus een gemoedstoestand, plus een onderlaag van seksuele connotaties.

Het procedé van de onlogische opsomming kom je af en toe eens tegen. Een van de frappantste voorbeelden vinden we in het verhaal ‘De Aleph’ van Jorge Luis Borges. De Aleph is een soort knikker, ‘een kleine bol met wisselende kleuren, van een bijna ondraaglijke schittering’. (20) In de Aleph was ‘de kosmische ruimte (…) te zien in heel haar omvang’. (21) Hier wordt de verteller geconfronteerd met de onmogelijke opdracht om die hele omvang te beschrijven: ‘Ik zag de dichtbevolkte zee, ik zag de dageraard en de middag, ik zag de mensenmassa’s van Amerika, ik zag een zilverachtig spinnenweb in het midden van een zwarte piramide, ik zag een haveloos doolhof (het was Londen)…’ (21) En zo gaat het nog twee onwaarschijnlijk mooie bladzijden door. De disparaatheid van de elementen en de logische inconsistentie van de opeenvolging, de niet-noodzakelijke chronologie ook, creëren wat Borges beoogt: een indruk van oneindigheid. Wat Jaeggy met vier elementen doet op de kleine schaal van Appenzell, doet Borges met een vijftigtal elementen (waaronder de Aleph zelf, waarin al die dingen te zien zijn, waarvan er ook een aantal het vermogen hebben alles te weerspiegelen) op de schaal van het universum.


Fleur Jaeggy, De gelukzalige jaren van tucht (1990, derde druk 2021), vertaling uit het Italiaans door Annegret Börtner en Leontine Bijman van I beati anni del castigo (1989)

Jorge Luis Borges, De Aleph en andere verhalen (1964; vierde druk 1983), vertaling uit het Spaans door Annie Sillevis van een selectie uit de verhalenbundels El Aleph (1957) en Ficciones (1956)