dinsdag 15 februari 2022

notitie 117

(220212)

 

ZELFPORTRETTEN (2)

 

Wie, zoals ik, van schilderkunst houdt en, net zoals ik, nog nooit had gehoord van Helene Schjerfbeck moet dit lezen. Wie? Helene Schjerfbeck.

In hetzelfde artikel waarin sprake was van Philip Akkerman (notitie 116), vind ik iets terug over deze Finse schilderes. Ook zij maakte zelfportretten, volgens Philippe Van Cauteren, directeur van het SMAK, ‘in een persoonlijke stijl met toetsen van expressionisme en post-impressionisme’. Van Cauteren vindt Schjerfbecks laatste werken ‘onthutsend’: ‘Ze worden steeds abstracter. De lichamelijke aftakeling neemt toe, Schjerfbeck lijkt haast te verdwijnen uit het beeld.’ De parallel met de evolutie in de zelfportretten van Philip Akkerman is opvallend. Mijn nieuwsgierigheid naar deze kunstenares is gewekt.

Helene Schjerfbeck (1862-1946) ontwikkelde zich van een academische schilderes van historische taferelen tot een onderzoekster via het zelfportret van de eigen psyche. In de loop van haar carrière die, wellicht in grote mate omdat ze een vrouw was uit een excentrisch gelegen land, niet over rozen liep, nam ze steeds meer afstand van de conventionaliteit die van haar werd verwacht, tot ze met een gewaagd abstract-expressionisme eindigde. Ik vind op het net heel wat foto’s van schilderijen en olieverfschetsen die een verbluffende kwaliteit vertonen. Zeer bijzonder is de compositorische kracht, de relatie tussen voorwerp en achtergrond, de manier waarop de achtergrond wordt behandeld, het kleurgebruik en, waar het de portretten betreft, de uitzonderlijk krachtige psychologische typering.

Het gaat hier niet om een Scandinavisch-particularistische schilderkunst maar om een genie dat de vergelijking met West-Europese topkunst kan doorstaan. Schjerfbeck reisde op jonge leeftijd naar en liep school in Frankrijk, Italië, Sint-Petersburg en Wenen. Later liet zij zich ook nog inspireren door de Japanse tekenkunst.

Ik vond vier sprekende zelfportretten terug.

 


1885 (23 jaar) – Een mooie jonge vrouw kijkt zelfbewust in de spiegel. Ze heeft iets jongensachtig in haar voorkomen, gezonde blos op de wangen, krachtige mond. De blik van de blauwe ogen zuigt alle aandacht naar zich toe en leidt deze weg van de onuitgewerkte achtergrond waarin de warm-blonde kleur van het haar opgaat en van de enkel met suggestieve, koudere toetsen aangezette kledij. 

 


 

1915 (53 jaar) – Een vrouw van ‘rijpe’ leeftijd steekt de kin vooruit. De ogen ogen vermoeid. Een late blos op de wangen. De kledij bestaat nu enkel nog uit suggestie. Eén kraagpunt. Een broche toont een zekere welstand. Met een losgeraakte krul en het wit van het hemd dat zich verspreidt neemt de achtergrond de figuur in zich op. De rode kom is een opvallend attribuut. Is het soep? Is het verf? Dat is niet duidelijk. Zeer opvallend is de onnadrukkelijkheid van de opvallende signatuur: in kapitalen dan nog, wit op zwart bovenaan in het beeld. Alsof deze vrouw wil zeggen: ‘Wanneer gaan jullie nu eindelijk eens mijn naam kennen?’

 


 

1939 (77 jaar) – Hier tekent de roze achtergrond door uitsparing het silhouet van een wegkijkende vrouw. Een vrouw die voor de spiegel wegkijkt, is een vrouw die zich niet meer kan verzoenen met wat ze ziet. Het gelaat is tot zijn elementaire onderdelen herleid: ogen, wenkbrauwen, neus, neusschaduw, mond. En uiteraard de lijn van de kin. In de kleur, lijkbleek, sluimert de dood.

 


 

1944 (82 jaar) – De vrouw die dit zelfportret borstelde, staat twee jaar voor haar dood. Er is tijdnood, er is haast. De kleuren zijn somber. Niets is nog franje. Het ene oog is vol, het andere hol. Spilliaert kijkt mee. De rode stip onder de onderlip trekt pas nadat we hem hebben gezien de aandacht naar zich toe.

 

Hier (https://www.youtube.com/watch?v=Kmujmaejldc) is een hele reeks reproducties te zien, met vanaf 07:44 de zelfportretten, die een indrukwekkende toename van ouderdom en angst tonen naarmate de jaren vorderen.