ZES UUR NIETS (1)
Voor de reconstructie van ‘zes uur niets’ in Parijs moet ik mij behelpen met enkele notities op mijn smartphone en met de foto’s die ik heb gemaakt op mijn zwerftocht van de Gare du Nord, waar ik ’s middags mijn bagage in een kluis had achtergelaten, naar diezelfde Gare du Nord, waar ’s avonds mijn trein naar huis zou vertrekken.
Ik beperk mij tot enkele anekdotes, in de wetenschap, uiteraard, dat een zes uren durende wandeling door Parijs ongetwijfeld, en zonder daar al te veel moeite voor te moeten doen, genoeg stof zou opleveren om een boek van zeshonderd bladzijden te schrijven. En dan zou ik daarvoor nog niet eens een meticuleuze observatie- en opschrijftechniek moeten toepassen à la façon de Georges Perec in zijn waarnemingen van op een terrasstoeltje aan de Place Saint-Sulpice, wat zijn neerslag vond in Tentative d'épuisement d'un lieu parisien, onlangs nog voortreffelijk aangeprezen door Bent Van Looy in Winteruur.
*
Nog in de ondergrondse gangen tussen Lazarus en Noord stel ik vast dat mijn polshorloge zich niet meer bevindt waar het hoort te zijn: aan mijn pols. Ik ben nog volop bezig met de oorzaak van dat verdwijnen vast te stellen (wellicht heb ik het bandje afgerukt bij het omgorden van mijn topzware rugzak) en met een begin van rouwverwerking om het verlies van het mij toch wel zeer dierbare voorwerp, wanneer het pardoes uit de mouw van mijn jas op de grond valt. Ik raap het horloge op, het is niet beschadigd – maar het bandje is wel stuk.
*
In een café op de boulevard de Magenta, dat ik binnenstap omdat ik daartoe door de natuur word genoopt, ben ik getuige van een geestige conversatie tussen de op zijn retraite afstevenende patron en een klant. Een vaste klant, zoveel is zeker, afgaande op de vertrouwelijkheid die tussen beide heerst. Ze hebben het over de coronabetoging die hier een paar dagen geleden door de straten is getrokken. Ze zouden die mensen allemaal op het vliegtuig moeten zetten, als ze dan toch zo rap dood willen. Een vliegtuig recht naar de hemel. Dat vindt de patron een goed idee. Hij heet Pierre, wat ik opmaak uit de manier waarop zijn vaste klant hem aanspreekt. Ja, zegt hij, we richten een nieuwe luchtvaartmaatschappij op: Jezus Airlines. U kunt er beter Airlines Saint-Pierre van maken, waag ik mij in het gesprek te mengen. Dat is enige tijd nadat ik na mijn bezoek aan het – nog Turks! – toilet achter mijn al wat lauw geworden koffie heb plaatsgenomen. Waar bleef u zo lang? vraagt Pierre. Had dan gezegd dat het een grote boodschap was, ik zou u de sleutel van het damestoilet hebben gegeven. Tja, denk ik, dat zijn vijgen na Pasen.
*
Ik zie files: voor het Musée Carnavalet, waar een Proust-tentoonstelling loopt, en aan de Sainte-Chapelle, maar ook, minder cultureel, aan de winkels van Lego en Nike waar – corona! – slechts beperkte hoeveelheden gegadigden tegelijk toegelaten worden. Zeer geduldig aanschuivend wachten ze hun beurt af om hun kooplust te bevredigen. In beide gevallen regelt een stoere buitenwipper, in dit geval binnenlater, het verkeer. Bij een winkel met mangastrips: hetzelfde tafereel. Ook aan het Cirque d’Hiver, een fraai cirkelvormig gebouw, staat een lange file. Ze gaan er kijken naar de nieuwste productie van het Bouglione-circus, te weten het spektakel Dingue. De website daarover: ‘Qu'il s'agisse de numéros de monocycle, de sangles aériennes, d'ombres chinoises, de rollers, d'acrobatie ou de jonglerie, le spectateur passera par toutes les émotions.’ Geen ontkomen aan!