vrijdag 14 januari 2022

notitie 84

LICHT EN LICHAAM

 

Ida Marzec rijdt ‘s nachts met een kleine Honda over besneeuwde wegen in de Poolse bergen. Het is glad, ze gaat te snel een bocht in en belandt in het decor. Was ze verstrooid? Had een laag vers gevallen sneeuw op het verkeersbord de aankondiging van de bocht onleesbaar gemaakt? Dat zijn minder belangrijke vragen. Wie is Ida Marzec? Wat doet ze ‘s nachts op de weg? Waarom is ze in de Poolse bergen? Dat zijn de vragen die Olga Tokarczuk haar lezer doet stellen in de eerste dertig bladzijden van het eerste deel (‘Blanche contrée’) van haar ‘Ultieme verhalen’ (Récits ultimes).

Ida kruipt uit het verhakkelde autootje en stapt door de sneeuw naar het eerste huis waar nog licht brandt. Een 40 watt-lamp verspreidt een diffuus, ongezellig licht. Ida wordt opgevangen door het oude koppel Olga en Stéphane. Ze krijgt de beste zorgen die ze redelijkerwijs kan verlangen van een oud koppel dat ’s avonds laat onverwacht een uit haar neus bloedende vrouw op bezoek krijgt. Ida krijgt thee met een scheut wodka en mag blijven slapen. Waar zou ze trouwens nog heen moeten op dit late uur.

Zo begint het verhaal. Tokarczuk heeft me meteen helemaal in haar ban. Ze hanteert een droge stijl, ze vertelt feitelijkheden. Het is allemaal – behalve het accident zelf – heel onspectaculair. Hoe komt het dat ze mij zo gemakkelijk in haar verhaal meesleept?

Er is iets met licht en duisternis. Ida rijdt ‘s nachts. Haar koplampen verlichten de sneeuw. De grote lichten kan ze niet gebruiken want het felle licht daarvan maakt van de neerdwarrelende sneeuwvlokken (of zijn het nevelslierten, is het opwaaiende stuifsneeuw?) onmiddellijk gevaarlijk compacte witte muren. Er is het diffuse licht achter het raam van de verre boerderij waar Ida heen stapt. Er is het onbarmhartig felle licht in de keuken.

En dan zijn er ook de honden. Eerst, vlak voor het accident, heeft Ida er een in de berm zien liggen: een slapende (of dode?) hond in een in de sneeuw uitgegraven holte. Wat later is er een tweede hond: de oude zieke hond van Olga en Stéphane. Wanneer ze met een grom aangeeft dat ze haar behoefte moet doen, moet Stéphane haar naar buiten dragen. Ze laat een paar gele stippen achter in de sneeuw.

Ida krijgt een kamer toegewezen voor de nacht. Ze slaapt een gat in de volgende dag, het begint alweer te schemeren. Ze kijkt naar de barsten in het plafond. Ze gaat voor het raam staan om de omgeving te inspecteren. Mist belemmert het uitzicht. Ze kijkt in de spiegel naar de rimpels in haar gelaat. Ze bevoelt alle plekken van haar lichaam waar ze bij kan om zeker te zijn dat ze niets heeft overgehouden aan het accident. Ze denkt na over hoe haar lichaam in elkaar zit.

Beneden krijgt Ida koffie van Olga, die haar vertelt dat de bergachtige schim die Ida door haar raam heeft gezien de terril is van de verlaten mijn. Onder de grond, vertelt Olga, lopen hier kilometers mijngangen. De lezer ontwaart een parallel met de beschrijving van het inwendige van het lichaam waaraan Ida dacht: ‘Son corps se compose de mystérieux renflements et de cavités secrètes, de couches de tissus superposées, de tubes charnus, de parois luisantes, de créatures semblables à des anémones de mer.’ (49)

(Dit citaat, en eigenlijk vooral de zin die eraan voorafgaat – ‘Le corps y est toujours représenté comme un agglomérat de cellules monstrueuses et de molécules palpitantes, agrandies des milliers de fois, étranges structures qui font partie de quelque chose de plus grand, dont on ne suppose même pas l’existence.’ (48-49) – doet me denken aan wat Alain Bashung vlak voor zijn dood zong, een beschrijving van wat hij zag door de lens van een microscoop: ‘On voit de toutes petites choses qui luisent’.)

De hond heeft kanker en krijgt van Olga een inspuiting met een pijnstillend middel. Ida heeft een afwijking aan haar hart. Zij kijkt in de spiegel en ziet hoe de zwaartekracht zijn werk doet. Het lichaam gaat hangen, neerzakken, vooroverbuigen naar de aarde (waar al die mijngangen lopen). ‘[J]e m’avachis, je m’incline, je me voûte, je tombe sur les genoux et, pour finir, je plaque mon visage, mon ventre en mes cuisses contre la terre que j’implore, les bras en croix: engloutis-moi, laisse-moi me dissoudre en toi, m’infiltrer en toi, m’écouler au fond de toi et y demeurer à jamais.’ (46-47)

 

Olga Tokarczuk, Récits ultimes (2007), Franse vertaling uit het Pools door Grażyna Erhard van Ostatnie historie (2004)

Alain Bashung, ‘Comme un légo’ op Blue pétrole (2009)