woensdag 12 januari 2022

notitie 82

VROUWEN OP DE LEESLIJST (5/5)

 

Literaire kwaliteit staat bij het bepalen van mijn lectuur voorop. Maar, zo merkt Herman Jacobs terecht op, hoe komt het dan dat er ‘betrekkelijk weinig vrouwen in [mijn] kast staan’?

Nadat ik het gisteren (in aflevering 4) over die literaire kwaliteit had (1), moet ik vandaag met betrekking tot die vrouwen uit de kast komen. Zou het echt kunnen dat zij minder literaire kwaliteit te bieden hebben? Op basis van de statistische gegevens nopens mijn leesgedrag die ik in aflevering 2 prijsgaf, zou je het warempel denken dat ik dat denk.

Ik begeef mij hieronder op zeer, zeer glad ijs. Erg woke is het allemaal niet wat ik over deze kwestie te zeggen heb. Maar ik probeer uit te gaan van mijn feitelijke, statistisch vaststelbare persoonlijke lectuurgegevens en daarover luidop na te denken.

Ik waag mij dus aan het antwoord op vraag (2): hoe komt het dat vrouwen in mijn leeslijst en – inderdaad – in mijn boekenkast ondervertegenwoordigd zijn?

 

(2)

Ik had het over hoe literaire kwaliteit volgens mij te maken heeft met een evenwicht tussen vorm (stijl) en inhoud. Ik moet daar eerst nog wat nader op ingaan.

Ik had het, in mijn poging om iets duidelijker te zijn over dat ‘goed geschreven’ waarover we het altijd hebben als we proberen uit te leggen waarom we een boek goed vonden, over de eigen stem van de schrijver (m/v). Deze stem – waarmee de inhoud van het boek wordt ‘uitgesproken’ – onderscheidt zich van andere stemmen op twee niveaus.

Er is ten eerste het microniveau van de woordkeuze, de zinnen, het ritme, de muzikaliteit. Sommige schrijvers hebben een eigen, uit de duizend herkenbare stem. Ik denk aan Elsschot, Mutsaers, Reve, Kafka, Auster, Marías, Woolf, Saramago. Verberg van die auteurs één of twee zinnen die niet meteen een bekende inhoud verraden in een willekeurig stuk proza van iemand anders en ik haal ze er zo voor u uit – dat gevoel heb ik toch, dat ik dat zou kunnen. Na vele jaren hóór je in een menigte een stem. Je herkent die stem maar kunt hem niet meteen thuiswijzen. Na lang zoeken lukt het je toch. Zoiets.

Het tweede niveau is dat van het geheel, de constructie van de roman. Ook op dit macroniveau kan de stem van de auteur zich manifesteren. Het gebeurt niet zo vaak dat iemand hier een eigen stem heeft. Ik denk aan de frivole opsommingen en puzzels van Perec (bijvoorbeeld in Het leven een gebruiksaanwijzing), de uitzichtloze, schier onbewogen weergegeven pogingen om ergens te geraken in Het slot van Kafka, het motievenorgel van Brouwers in De zondvloed, Flauberts persiflage van de flutromannetjes van de romantische school in Madame Bovary, de speelse associaties met woord en beeld van Charlotte Mutsaers in Zeepijn, de intertekstuele spelletjes van Paul Claes in bijvoorbeeld Het laatste boek

Idealiter sluit deze constructievorm perfect aan bij de inhoud, illustreert en versterkt hij deze zelfs. De drie beste voorbeelden hiervan die ik ken zijn meteen ook drie van de volgens mij allerbeste romans. In De zondvloed maakt Jeroen Brouwers zijn stelling – ‘er is niets dat niet aan iets anders raakt’ – meer dan waar. In Alsof het voorbij is (The Sense of an Ending) laat Julian Barnes de tijd in zijn eigen staart bijten. En dat in een roman die precies gaat over het niet kunnen terugdraaien van de tijd. En op Austerlitz van W.G. Sebald ben ik elders al vaak uitvoerig ingegaan, onder meer hier (https://pascaldigital.blogspot.com/2010/02/dag-891-100123-zaterdag.html) voor wat betreft de samenhang tussen vorm en inhoud.

Ik schreef over dit samengaan van vorm en inhoud in mijn tekst van 2015 dit: ‘Stijl laat zich ook gelden in de manier waarop de schrijver zijn constructie, zijn bouwwerk, opzet. De romanschrijver is niet alleen een dichter en zanger, op het niveau van de zinnen, hij is ook een componist, of een architect, op het niveau van de gehele roman. Bij dit componeren of bouwen spelen vele technieken een rol: de omgang met de tijd (chronologie, flash-backs, etcetera...), het vermogen om te associëren en verbanden te leggen, om op zoek te gaan naar verwantschappen, enzovoort. In het beste geval moet de vorm noodzakelijkheid vertonen. Idealiter zou het zo moeten zijn dat, gegeven een bepaalde inhoud, het niet anders kán dan dat het boek op die welbepaalde manier is geconstrueerd. Vorm en inhoud horen verweven te zijn. Zoals de inhoud een bepaalde vorm noodzakelijk maakt, zo illustreert en bekrachtigt de vorm de inhoud.’

Voilà, dat is wat ik over literaire kwaliteit te zeggen heb. En nu de vrouwenkwestie, het gladde ijs.

Ik maak hierbij nog vlug een laatste voorbehoud: ik heb de indruk – maar meer dan een indruk is het niet want ik ben onvoldoende méé met de allernieuwste literatuur – dat het verschil tussen mannelijke en vrouwelijke literatuur de jongste decennia snel aan het verkleinen is. Ik zie steeds vaker vrouwelijke auteurs (Siri Hustvedt, Niña Weijers, Ali Smith – dat zijn maar enkele voorbeelden) die experimenteren op wat ik hier het macroniveau van de vorm noem.

Ik maak – en zal altijd maken – een onderscheid tussen de mannelijke en de vrouwelijke blik. Die uit zich niet alleen in het gewone leven (met alle vreugden maar ook narigheden van dien) maar ook in zowel het lezen als het schrijven. Welnu, jongetjes spelen nog altijd liever met de blokken en meisjes met de poppen. Daar is op zich niets mis mee. Het is geen waardeoordeel, het is een vaststelling. Mannen zijn bouwers. Ze trekken constructies op. Ze leggen verbanden. Je hebt ook bij architecten, kunstschilders, componisten en dirigenten een niet tot sociale of economische beperkingen te herleiden disproportionele verhouding tussen mannen en vrouwen.

Ik zoek in romans niet alleen inhoud en stijl op het microniveau, maar ook constructies en congruentie op het macroniveau. En dus lees ik het liefst boeken die door mannen zijn geschreven, of door vrouwen die als uitzondering de door Anna Enquist bevestigde regel bevestigen, namelijk dat vrouwelijke auteurs zich vooral bezighouden met de ‘“kleinere thema’s” en sociale relaties’.

Ik weet dat het een ouderwetse opvatting is en dat ik velen ermee op stang jaag – maar echt, een andere welvoeglijke verklaring voor de wanverhouding tussen mannen en vrouwen in mijn bibliotheek, leesgedrag en literaire voorkeuren weet ik niet te vinden. Wees niet boos! Beoordeel deze bijdrage op haar constructieve intenties! Er zijn wel degelijk uitzonderingen bij de vrouwelijke auteurs, dat weet ik wel, en ze komen, naarmate het sociologisch onderscheid tussen mannen en vrouwen vager wordt steeds vaker voor, heb ik de indruk: er zijn steeds meer ‘mannelijke’ vrouwelijke auteurs, zoals er ook ‘vrouwelijke’ mannelijke zijn. Bovendien beantwoorden zeker niet alle mannelijke auteurs aan mijn kwaliteitsnormen betreffende vorm en inhoud en de juiste verhouding tussen die twee. Verre van!

Wees dus genadig met uw banvloeken en -bliksems. Blijf vooral lezen wat u zelf graag leest! Onderzoek uw leesgedrag! Sla ook eens aan het tellen op uw planken en in uw lijstjes. En breng mij dan op de hoogte van uw conclusies.