maandag 24 januari 2022

notitie 95

HET EIGEN MUZIEKJE

Een tijdje geleden (notitie 82) had ik het hier over de eigen stem van bepaalde auteurs, waardoor het mogelijk is hen uit de duizend te herkennen. Ik gaf als voorbeelden: Elsschot, Mutsaers, Reve, Kafka, Auster, Marías, Woolf, Saramago.

Ik kan sinds kort een nieuwe naam aan dat rijtje toevoegen. Niet dat ik Fleur Jaeggy, wier naam mij onlangs voor het eerst bereikte, dezelfde status toedicht als de hierboven genoemde schrijvers en schrijfsters, maar een niet eerder door mij gehoord muziekje heeft zij in haar novelle De gelukzalige jaren van tucht wel weten te produceren – althans voor zover het in de vertaling intact is gebleven.

Het verhaal van De gelukzalige jaren van tucht is vlug naverteld. De hoofdpersoon en haar vriendin Frédérique brengen enkele puberjaren samen door op een internaat aan het Bodenmeer. Door de vermelding dat dit internaat zich bevindt in de ‘omgeving waar Robert Walser vaak had gewandeld toen hij in het gesticht verbleef’ brengt Jaeggy al meteen in de tweede zin onbehaaglijkheid binnen. Frédérique komt later binnen in het internaat. Zij maakt meteen een overweldigende indruk op onze hoofdpersoon. Beide meisjes trekken een eind samen op, er is aantrekking en verwarring. ‘Later’ brengt de ontluikende volwassenheid en het scheiden der wegen. De orde van het internaat, niet altijd als een zegen ervaren, wordt ingeruild voor het ongewisse van het ‘echte’ leven. Het loopt niet goed af en vanuit een nog veel latere toekomst kan de hoofdpersoon alleen maar machteloos terugblikken op wat pas dan een idylle blijkt te zijn geweest. ‘Misschien waren dat wel de mooiste jaren, dacht ik. De jaren van tucht.’ (73) De beklemming, die vanaf de tweede zin aanwezig was, blijft tot op het vroege einde, op bladzijde 102, aangehouden.

Maar verhalen zijn niet het belangrijkste, laat staan het enige. Dat wist ook Alessandro Baricco, toen hij over detectives (bedoeld wordt het genre, in casu het door Fred Vargas beoefende) schreef: ‘Over het algemeen denk ik dat de reden waarom je doorleest, bij boeken, niet zou moeten zijn dat je ergens wilt komen, maar juist dat je op die plek wilt blijven.’ (95-96) En je wil daar blijven omdat je een puur genoegen schept in het lezen zelf: ‘Af en toe kom je in boeken een bepaalde vorm van pure elegantie tegen, een niet geniale maar wel meesterlijke manier van schrijven, die de lezer een heel eigen, misschien zelfs leeg genoegen verschaft, net zoals wanneer je je vinger over een glad oppervlak laat glijden, of wanneer je languit naar een stromende rivier ligt te kijken.’ (52)

Het boek De gelukzalige jaren van tucht van Fleur Jaeggy vind ik vooral omwille van de stijl, de eigen stem, verdienstelijk. Het is een dwingende stem, die de lectuur aanvuurt en naar het onafwendbare einde voortstuwt. Het is een stem die herkenbaar is doordat hij soms eigenzinnig en lichtelijk onlogisch is. En die je niet beu bent als je de laatste bladzijde omslaat.

‘Het is wel eigenaardig dat in de omgeving van de kostscholen waar ik op gezeten heb een schaarste aan mannen heerste. Het waren oude mannen, gekken of huismeesters. Van Appenzell herinner ik me heel oude mannen, kreupele, een tearoom en een fontein.’ (17) Die opsomming, met die uit evenwicht brengende verschuiving aan het eind, is typisch Jaeggi. De herinnering aan Robert Walser, die, zoals al gezegd, in die omgeving in een gesticht zat, is meegenomen. (Wie goed luistert, hoort ook even de stem van Jan Arends.)

Een dergelijke verschuiving heb je ook in de volgende zin: ‘De handen van Frédérique waren groot, stevig, vierkant, jongenshanden.’ (22) Dit keer switcht Jaeggy van adjectieven naar het substantief meervoud, waarmee ze meteen ook een seksueel betekeniselement binnensmokkelt omdat zij natuurlijk geen jongen is en dus geen dergelijke handen kan hebben. Maar ze heeft ze toch. Toevallig is dit zeker niet.

Tegen het einde van het verhaal aan bezoekt de hoofdpersoon de moeder van Frédérique. ‘Haar kalmte en vriendelijkheid waren weelderig, als zwaar fluweel. Het was onverslijtbaar en had portalen en vensters kunnen sieren.’ (96) Ook hier een verschuiving: het tweede lid van de vergelijking in de eerste zin – op zich best wel een vreemde vergelijking – wordt het onderwerp van de tweede zin. In de eerste zin gaat het over een innerlijk, in de tweede over een interieur.

Ik heb De gelukzalige jaren van tucht met stijgende verbazing gelezen en zal het zeker nog, aandachtiger en trager dit keer, niet zo opgejaagd door de stijl en de onbehaaglijkheid, een tweede keer lezen.

 

Fleur Jaeggy, De gelukzalige jaren van tucht (1990, derde druk 2021), vertaling uit het Italiaans door Annegret Börtner en Leontine Bijman van I beati anni des castigo (1989) 

Alessandro Baricco, Een bepaald idee van de wereld (2014), vertaling uit het Italiaans door Manon Smits van Una certa idea di mondo (2012)