29 april 2007
Een ondoorgrondelijk verband
Ik rijd op de snelweg van Veurne naar Brugge langs de nieuwe
windmolens ter hoogte van Gistel. De eerste twee en de laatste twee van de wel zestig
meter hoge reuzen draaien al, de middelste twee zijn blijkbaar nog niet klaar.
Je kunt het zestal al vanop grote afstand zien, de polder is biljartvlak. De
schoepen draaien uiteraard met een gelijkmatige snelheid, maar door de werking
van het perspectief, waardoor de afstand van top tot basis van de cirkel die
door de wieken wordt beschreven langer lijkt dan van het oosten naar het westen
van het rad, krijg je dat kantelende effect. Je zou er naar blíjven kijken. Ook
wil je weten of de wieken van de verschillende molens met een zelfde snelheid
wentelen. Maar dat alles kun je als je daar met een snelheid van rond de 130
aan voorbijrijdt, natuurlijk niet verifiëren zonder je eigen veiligheid, en die
van anderen, in het gedrang te brengen.
De boxen van de geluidsinstallatie in de auto staan stevig open. De lucht is heiig: verdampt zeewater drijft het land in. Er staat een stevige bries. In het binnenland is het alweer goed warm aan het worden, heb je zo-even op de radio gehoord, zo’n graad of tien warmer dan hier. Boudewijn de Groot zingt ‘Als de rook om je hoofd is verdwenen’. Het is misschien de eerste keer dat je écht goed naar dit intussen klassiek geworden nummer luistert (je kent het al ongeveer zolang als het bestaat, en dat is dus wel al een jaar of vijfendertig, misschien wel veertig). Het valt je op hoe sterk de muziek en het arrangement zijn.
‘Valt het je op dat de wind harder waait / als je hem tegen hebt in plaats van mee’. De cadans van die woorden past eigenlijk niet op de melodie. Maar dat geeft niet: Boudewijn fraseert kundig om de hindernis heen – en hij doet dat dus terwijl jij onder die traag wentelende reuzenwieken doorrijdt. Met 130 per uur door de heiige polder.
En op de een of andere manier, hóe precies is moeilijk in te schatten, komen die muzikale hapering, het ongelijkmatig-gefaseerde wentelen, de van de rechter- naar de linkerbox heen- en weerfadende vervormde elektronische klanken in sommige passages van het lied, én het contrast tussen de snelheid van mijn auto en de schijnbare traagheid van de molens (al zullen de punten van de wieken wel met een behoorlijk aantal kilometers per uur hun cirkelgang maken) op een inspirerende manier samen: hier valt alles samen in een ondoorgrondelijk verband.
De boxen van de geluidsinstallatie in de auto staan stevig open. De lucht is heiig: verdampt zeewater drijft het land in. Er staat een stevige bries. In het binnenland is het alweer goed warm aan het worden, heb je zo-even op de radio gehoord, zo’n graad of tien warmer dan hier. Boudewijn de Groot zingt ‘Als de rook om je hoofd is verdwenen’. Het is misschien de eerste keer dat je écht goed naar dit intussen klassiek geworden nummer luistert (je kent het al ongeveer zolang als het bestaat, en dat is dus wel al een jaar of vijfendertig, misschien wel veertig). Het valt je op hoe sterk de muziek en het arrangement zijn.
‘Valt het je op dat de wind harder waait / als je hem tegen hebt in plaats van mee’. De cadans van die woorden past eigenlijk niet op de melodie. Maar dat geeft niet: Boudewijn fraseert kundig om de hindernis heen – en hij doet dat dus terwijl jij onder die traag wentelende reuzenwieken doorrijdt. Met 130 per uur door de heiige polder.
En op de een of andere manier, hóe precies is moeilijk in te schatten, komen die muzikale hapering, het ongelijkmatig-gefaseerde wentelen, de van de rechter- naar de linkerbox heen- en weerfadende vervormde elektronische klanken in sommige passages van het lied, én het contrast tussen de snelheid van mijn auto en de schijnbare traagheid van de molens (al zullen de punten van de wieken wel met een behoorlijk aantal kilometers per uur hun cirkelgang maken) op een inspirerende manier samen: hier valt alles samen in een ondoorgrondelijk verband.