dag 5 *
Beuron (D) – Leipheim (D) – 163 km (b)
Samen met Jean-Christophe
rijd ik Ulm binnen. We bezoeken er, elk om beurt zodat er telkens een van ons
bij de fietsen kan blijven, de kathedraal. En dan gaan we uit elkaar, zonder al
te veel woorden.
Aanvankelijk
dacht ik in Ulm te zullen blijven, maar ik doe dat uiteindelijk niet en rijd zo’n
25 kilometer verder, tot het al tegen zeven uur draait en ik me gelukkig mag
prijzen dat ik in Leipheim nog een hotel vind dat gevestigd is naast een
brouwerij. Ik krijg er de laatste onbezette kamer, een slaapzaal eigenlijk waar
behalve een reusachtige flatscreen, een paar massieve kleerkasten en een immens
dubbelbed ook nog drie enkele bedden staan. L’embarras
du choix. Eten (worst met frieten) doe ik in de gelagzaal tussen corpulente
Duitsers. Ik word bediend door een uitermate vriendelijke en efficiënte
jongeman met een modieus kapsel en tattoos op de armen. Een oudere, kalende
vrouw, die er afgeleefd uitziet, houdt zich bezig met het tappen der
halveliterpinten. Een omslachtige aangelegenheid is dat. Het schuim wolkt
altijd in te aanzienlijke mate op, zodat het glas moet rusten. Wanneer het
schuim gezakt is, wordt er uit een speciaal daarvoor opzij gehouden tweede glas
bier in het te tappen glas overgegoten. Totdat uiteindelijk de schuimkraag tot
een aanvaardbare proportie is bijgewerkt. Dan moet het snel, voordat het
schuimpeil opnieuw begint te zakken in elk geval, tot bij de klant worden
gebracht. Dat doet de jongeman met een flair die je doet geloven dat de inhoud
van het glas rechtstreeks uit de door middel van een koperen buis met de
brouwinstallaties elders in het gebouw verbonden tap is gevloeid, zonder al die
bewerkelijke overgietoperaties waar enkel solitaire en dus niet in een gesprek
verwikkelde klanten oog voor hebben.
Op die
reuzeflatscreen op mijn kamer volg ik de eerste helft van Chelsea-Frankfurt,
tot mijn ogen dichtvallen. (Uiteindelijk, dat hoor ik de volgende ochtend in
het journaal, zijn er nog, behalve de tweede helft uiteraard, verlengingen en
strafschoppen aan te pas gekomen.) Een Engelse tegen een Duitse ploeg: is dat
nog altijd beladen?
Magris
schrijft over nationaliteiten en grenzen, die overigens niet noodzakelijk
tussen landen lopen. Je hebt bijvoorbeeld ook de grens tussen de stroomgebieden
van Rijn en Donau. ‘Sedert het Nibelungenlied bestrijden Rijn en Donau
elkaar.’ (23) De Rijn staat – zeer summier samengevat want de onderscheiden
zijn subtieler dan ik ze hier kan weergeven – voor het zuiver-Duitse, de
‘onverschrokken liefde voor het noodlot’. Via de Donau komt dan weer het
Midden-Europese, het Slavische, ja zelfs het Aziatische element deze Duitse
invloedssfeer binnengedruppeld. Tegen de stroomrichting in. Deze tweedeling
neemt, aldus Magris, later de gedaante aan van de tegenstelling van Pruisisch
en fanatiek nazisme (met ‘een hartstochtelijk verlangen naar orde en een
verholen neiging tot chaos’) versus het duisterder Oostenrijkse fascisme. Dat
klinkt allemaal erg gezwollen en overspannen, en ik ben blij dat ik het pas na
mijn overwinning van de waterscheidingskam tussen Rijn en Donau lees want ik
was daar anders wellicht nooit over geraakt. Om maar te zeggen: het thema van
de grens en van de identiteiten aan weerszijden ervan houdt me bezig. Ook al
omdat ik overal de verkiezingsaffiches zie – veel meer dan in Frankrijk! – die,
naargelang de partij die ze aanprijzen, de grenzen min of meer poreus wensen.
Waar de rechtse flank oproept tot minstens het bewaken en zelfs het sluiten van
de grenzen, alsof daar, zoals in 1683 voor de poorten van Wenen, opnieuw een Turks
leger staat, lees ik op een met afbeeldingen van verschillende, zeer biodiverse
vogelsoorten opgeluisterde affiche van de Groenen: Klimaschutz kennt keine
Grenzen. De ergste affiches van extreem-rechts zijn die met de slogan ‘Migration
tötet’ en een ander met de afbeelding van een varken en daarbij de mededeling
dat ‘hun’ keuken niet bij de ‘onze’ past.
Ik ben
thuis niet wat je noemt een trouwe televisiekijker. Naar commerciële zenders
kijk ik zo goed als niet, uit principe: ik wens geen programma’s te bekijken
die toch maar een alibi zijn om me reclame door de strot te rammen. Hier in
Duitsland is nauwelijks een zender zónder reclame te vinden – maar ik kijk toch
omdat ik voor lezen en schrijven ‘s avonds te moe ben en ik het wel interessant
vind om me onder te dompelen in de plaatselijke taal en cultuur. Welnu, het is
ontstellend om te zien welke hoeveelheid bagger en publiciteit hier over de
kijker wordt uitgestort: het is al feelgood,
kookprogramma’s, angstaanpraterij, sport en weddenschappen dat de klok slaat.
In vergelijking daarmee hebben VRT-adepten echt nog niet te klagen, al heb ik
daar toch ook al wel eens bedenkingen bij geformuleerd.