zaterdag 1 juni 2019

graag Praag 7

190509


dag 5 * Beuron (D) – Leipheim (D) – 163 km (b)

Samen met Jean-Christophe rijd ik Ulm binnen. We bezoeken er, elk om beurt zodat er telkens een van ons bij de fietsen kan blijven, de kathedraal. En dan gaan we uit elkaar, zonder al te veel woorden.

Aanvankelijk dacht ik in Ulm te zullen blijven, maar ik doe dat uiteindelijk niet en rijd zo’n 25 kilometer verder, tot het al tegen zeven uur draait en ik me gelukkig mag prijzen dat ik in Leipheim nog een hotel vind dat gevestigd is naast een brouwerij. Ik krijg er de laatste onbezette kamer, een slaapzaal eigenlijk waar behalve een reusachtige flatscreen, een paar massieve kleerkasten en een immens dubbelbed ook nog drie enkele bedden staan. L’embarras du choix. Eten (worst met frieten) doe ik in de gelagzaal tussen corpulente Duitsers. Ik word bediend door een uitermate vriendelijke en efficiënte jongeman met een modieus kapsel en tattoos op de armen. Een oudere, kalende vrouw, die er afgeleefd uitziet, houdt zich bezig met het tappen der halveliterpinten. Een omslachtige aangelegenheid is dat. Het schuim wolkt altijd in te aanzienlijke mate op, zodat het glas moet rusten. Wanneer het schuim gezakt is, wordt er uit een speciaal daarvoor opzij gehouden tweede glas bier in het te tappen glas overgegoten. Totdat uiteindelijk de schuimkraag tot een aanvaardbare proportie is bijgewerkt. Dan moet het snel, voordat het schuimpeil opnieuw begint te zakken in elk geval, tot bij de klant worden gebracht. Dat doet de jongeman met een flair die je doet geloven dat de inhoud van het glas rechtstreeks uit de door middel van een koperen buis met de brouwinstallaties elders in het gebouw verbonden tap is gevloeid, zonder al die bewerkelijke overgietoperaties waar enkel solitaire en dus niet in een gesprek verwikkelde klanten oog voor hebben.


Op die reuzeflatscreen op mijn kamer volg ik de eerste helft van Chelsea-Frankfurt, tot mijn ogen dichtvallen. (Uiteindelijk, dat hoor ik de volgende ochtend in het journaal, zijn er nog, behalve de tweede helft uiteraard, verlengingen en strafschoppen aan te pas gekomen.) Een Engelse tegen een Duitse ploeg: is dat nog altijd beladen?

Magris schrijft over nationaliteiten en grenzen, die overigens niet noodzakelijk tussen landen lopen. Je hebt bijvoorbeeld ook de grens tussen de stroomgebieden van Rijn en Donau. ‘Sedert het Nibelungenlied bestrijden Rijn en Donau elkaar.’ (23) De Rijn staat – zeer summier samengevat want de onderscheiden zijn subtieler dan ik ze hier kan weergeven – voor het zuiver-Duitse, de ‘onverschrokken liefde voor het noodlot’. Via de Donau komt dan weer het Midden-Europese, het Slavische, ja zelfs het Aziatische element deze Duitse invloedssfeer binnengedruppeld. Tegen de stroomrichting in. Deze tweedeling neemt, aldus Magris, later de gedaante aan van de tegenstelling van Pruisisch en fanatiek nazisme (met ‘een hartstochtelijk verlangen naar orde en een verholen neiging tot chaos’) versus het duisterder Oostenrijkse fascisme. Dat klinkt allemaal erg gezwollen en overspannen, en ik ben blij dat ik het pas na mijn overwinning van de waterscheidingskam tussen Rijn en Donau lees want ik was daar anders wellicht nooit over geraakt. Om maar te zeggen: het thema van de grens en van de identiteiten aan weerszijden ervan houdt me bezig. Ook al omdat ik overal de verkiezingsaffiches zie – veel meer dan in Frankrijk! – die, naargelang de partij die ze aanprijzen, de grenzen min of meer poreus wensen. Waar de rechtse flank oproept tot minstens het bewaken en zelfs het sluiten van de grenzen, alsof daar, zoals in 1683 voor de poorten van Wenen, opnieuw een Turks leger staat, lees ik op een met afbeeldingen van verschillende, zeer biodiverse vogelsoorten opgeluisterde affiche van de Groenen: Klimaschutz kennt keine Grenzen. De ergste affiches van extreem-rechts zijn die met de slogan ‘Migration tötet’ en een ander met de afbeelding van een varken en daarbij de mededeling dat ‘hun’ keuken niet bij de ‘onze’ past.


Ik ben thuis niet wat je noemt een trouwe televisiekijker. Naar commerciële zenders kijk ik zo goed als niet, uit principe: ik wens geen programma’s te bekijken die toch maar een alibi zijn om me reclame door de strot te rammen. Hier in Duitsland is nauwelijks een zender zónder reclame te vinden – maar ik kijk toch omdat ik voor lezen en schrijven ‘s avonds te moe ben en ik het wel interessant vind om me onder te dompelen in de plaatselijke taal en cultuur. Welnu, het is ontstellend om te zien welke hoeveelheid bagger en publiciteit hier over de kijker wordt uitgestort: het is al feelgood, kookprogramma’s, angstaanpraterij, sport en weddenschappen dat de klok slaat. In vergelijking daarmee hebben VRT-adepten echt nog niet te klagen, al heb ik daar toch ook al wel eens bedenkingen bij geformuleerd.