190513
dag 9.
Kdyně (CZ) – Radnice (CZ) – 92 km
In het
ontbijtzaaltje zitten behalve ikzelf drie Chinezen. Aan hetzelfde tafeltje. Ze
zitten samen omdat ze elkaar kennen, maar niet omdat ze goede vrienden zijn of
familie van elkaar. Dat merk je aan kleine dingen, gebaren, voorkomendheden.
Het zijn collega’s, ze werken voor dezelfde firma en God weet hoe ze hier komen
aangewaaid, in het kader van welke economische constructie, investering,
delokalisering… Ik zit met mijn rug half naar hen gekeerd en kijk tegen een
muur aan. Er is geen contact mogelijk – en zelfs indien dat wel mogelijk zou
zijn geweest, zou het er niet gekomen zijn, is mijn gevoel. Deze mannen zijn
niet hier om aansluiting te zoeken met de plaatselijke bevolking of met
passanten zoals ik.
De Tsjechische
bewegwijzering voor fietsers is cryptischer dan in Duitsland. Het loopt dan ook
al meteen fout. Ik kies een verkeerde richting, rijd een ontiegelijk steile
helling op, en beland in een bos dat volop aan de houtkap wordt uitgeleverd. De
Tsjechische pendant van Joke Schauvliege is hier aan het werk, overweeg ik
populistisch. Ik moet afstappen en te voet verder, al te ver in het bos
doorgedrongen om nog terug te keren. Ik waag me op goed geluk dieper en nog
hoger het bos in op een steil en slijkerig houthakkerspad. Uiteindelijk kom ik
toch aan de andere kant van de heuvel opnieuw op een verharde weg, maar daar
blijken wegwerkzaamheden aan de gang. Ik vraag een vrachtwagenchauffeur of ik
erdoorheen kan. Hij aarzelt en geeft mij dan toelating. ‘Maar,’ voegt hij er in
zijn taal aan toe, ‘securade’. Ik begrijp wat hij wil zeggen – het woord
roept akelige connotaties op met de Roemeense staatsveiligheid indertijd, de Securitate
van dictator Ceaușescu. Mijn
gps werkt niet naar behoren en mijn kaart is niet gedetailleerd genoeg – en zo verkeer
ik geruime tijd in het ongewisse of ik wel de juiste richting uitrijd. Ik krijg
het gevoel dat ik ettelijke lastige kilometers te veel rijd. Ik toon nog een
paar keer mijn goede wil door de fietsersbewegwijzering te volgen, maar het
draait telkenmale verkeerd uit. Ik beland zelfs, na in het gezelschap van zo
goed als tamme wilde eenden in … te hebben gepicknickt (ik weet niet meer of
het Merklin of Stod was, of misschien Chotĕšov of Dobřany), op een doodlopend
pad naast de rivier. Eerst is het een karrespoor, maar dan een enkel fietspad
dat ten slotte in de begroeiing verdwijnt. Ik besluit om vanaf nu enkel
autowegen te volgen, ook al zijn het rooie waarop ook zwaar verkeer rijdt.
En zo bereik ik over een golvend parcours met hier en daar een vlek
koolzaad, in de zon en genietend van de warmte na die koude en grijze week,
Plzen, waar ik op het zeer mooie marktplein een cappuccino drink. Plzen
zou tot nog niet zo lang geleden een grauwe stad zijn geweest, ten prooi aan
verloedering en verval, maar daar is duchtig aan gewerkt. Grote lanen met
statige huizen, het lijkt mij een ruime en aangename stad.
Het vrij
grote Plzen verlaten lukt, tussen het drukke autoverkeer, wonderwel. Ik negeer
een omleiding – en terecht, de hindernis was echt het omrijden niet waard. Door
een golvend en – ook door de strakke tegenwind – lastig landschap vind ik na in
drie dorpen niets te hebben gevonden en al wat ongerust te zijn geworden, in
Radnice een hotel. Het is gloednieuw. Met zijn baksteenrode bepleistering valt
het heel erg op tussen de aftandse huizen van het centrale plein, met de
barokke kerk als dominant gebouw en de nog uit onregelmatige kasseien bestaande
bestrating. Hier is duidelijk een loopje genomen met de bouwvoorschriften, als er al
bouwvoorschriften waren.
Waarvan moet dit nieuwe hotel overleven? Wie moet in Radnice zijn? Hier
komt toch niemand? In het café van het hotel zit een tiental gasten naar de al op
het bord op de stoep geafficheerde ijshockeymatch te kijken. In Slowakije is
het wereldkampioenschap aan de gang en daar doet uiteraard ook Tsjechië aan
mee. Maar Tsjechië verliest van Rusland en de sfeer is niet echt uitbundig. Ik trek
het dorp in, op zoek naar eten. Maar alle eetgelegenheden zijn gesloten.
Gelukkig is er nog een kruidenier open. Deze wordt – alweer – door Aziaten
uitgebaat. In Praag zal ik vernemen dat nagenoeg de hele kruidenierskleinhandel
in Tsjechië in handen is van Vietnamezen, de tweede generatie van de inwijkelingen
die hier nog ten tijde van het communisme zijn aangeland. Ik eet mijn brood,
kaas en worst op het terras van mijn kamer, met uitzicht op een fraai
voetbalveld, de huizen van het dorp in strijklicht, en de heuvelrug waar ik
morgen op mijn weg naar Praag de eerste kilometers overheen zal moeten. De
klankband bestaat uit een mix van industriële geluiden, blaffende honden,
vogels en af en toe een auto die over de kasseien van het plein dokkert of zich
op gindse heuvel naar boven werkt.