190518
dag 14.
Riesa (D) – Calbe (D) – 163 km
In de
bakkerij/beenhouwerij (twee in één!) aan de hoofdstraat stromen de klanten toe.
Ik krijg als ontbijt een stuk opgewarmd pizza-achtig gebak opgediend. Met
koffie! Het kubusvormige, loodzware brood dat ik hier koop, zal nog tot thuis
meegaan. Om kwart voor acht ben ik al op pad. Vandaag wil ik 150 kilometer
opschieten. Het is me nu stilaan enkel nog
om de verplaatsing te doen. Gelukkig heb ik ook voor de terugreis een doel: de
afspraak met Jan-Willem in Zeist nabij Utrecht. En ja, ook het sportieve treedt
op de voorgrond. De afstanden die ik afleg, dag na dag, zijn respectabel – al
zeg ik het zelf, wie anders zou het moeten zeggen. De omstandigheden werken
mee: vlak parcours en rugwind.
Ik volg de
Elbe-Fahrradweg tot het me op een bepaald ogenblik duidelijk wordt dat naar
hetzelfde volgende dorp het fietspad zeven kilometer langer is dan de
comfortabele en vlakke autoweg waarop op dit uur van de zaterdagvoormiddag
nagenoeg niemand rijdt. Ik zal dus zelf ook niemand in de weg rijden, de keuze
is snel gemaakt. Bij de middagpicknickstop in Reinharz heb ik al 75 kilometer
afgelegd. Van op mijn bankje bij de kerk zie ik een boer met een span met twee
paarden een lading boomstammen versjouwen.
Ik kom in
een bos terecht. De geasfalteerde landweg wordt een onverharde landweg, wordt
een karrespoor, wordt een bospad, wordt een streep in het opschietende gras: ik
zit verkeerd! Het duurt zijn tijd eer ik opnieuw op de juiste weg naar
Ochsenkopf geraak. Ik vraag het eerst aan een meneer die zijn tuinpad aan het
wieden is – ja, je hoeft niet meteen naar Roundup te grijpen als je het dan
toch nodig vindt elk onkruidje te elimineren – en daarna aan een passant op de
fiets, die mij de tegenovergestelde richting uitstuurt. Daardoor moet ik
opnieuw langs de tuinpadwieder. Gelukkig kijkt hij niet op. In Oranienbaum loop
ik even binnen in de barokke kerk – ovalen grondplan, tribunes rondom,
waarschijnlijk voor de vrouwen – en drink een koffie op het terras van Hotel De
Gouden Fazant – maar dan in het Duits. En dan gaat het weer verder langs saaie,
kaarsrechte tweevaksbanen. In … houd ik een cola- en powerbarstop. Langs Dessau
en Schwarz bereik ik de rivier de Saale. Ik overdenk dat ik de hele dag aan
niets heb gedacht (…) en besluit van mijn lijn af te wijken om in Calbe een
hotel te zoeken.
Op het
tuinterras van het Grieks restaurant-annex-hotel ben ik getuige van het alweer
weinig verheffende spektakel dat een uiteenvallend gezin te bieden heeft: de
vader, halveliters hijsend en duchtig rokend, beklaagt zich luidkeels bij een
vriend dat hij ‘alweer’ met de kinderen opgescheept zit. Uiteraard houdt hij
geen rekening met zijn naast hem zittende dochters. Zeven en vijftien schat ik
hen en aangezien ze fysiek totaal niet op elkaar lijken, acht ik het niet uitgesloten
dat ze elk een andere moeder hebben. Het gejeremieer blijft maar duren, tot de
oudste van de twee meisjes het moment gekomen acht om haar (half)zusje bij de
hand te nemen en naar binnen in het restaurant te leiden waar een orkestje aan
een recital met Griekse gezangen is begonnen waar ik nog tot een eind in de
avond in mijn kamer boven het restaurant van zal kunnen meegenieten. Nu begint
ook het achter mij gezeten koppel – gescheurde jeansbroeken, nauwe T-shirts,
tattoos à volonté – te ruziën. De vrouw barst in tranen uit, waarop haar vriend
– of wat het ook moge zijn – haar probeert te troosten, waarschijnlijk omdat
hij de geplande wip van vanavond de mist ziet ingaan. Geholpen door een kwartje
Zoplicone ontsnap ik aan de dwingende ritmes van de sirtaki.