190515
dag 10.
Radnice (CZ) – Praag (CZ) – 104 km
In een
ontbijt kon het hotel niet voorzien, maar er was een regeling getroffen met de
bakkerij aan de overkant van het plein. Althans dat dacht ik, voortgaande op de
omstandige uitleg van de uitbater in het Tsjechisch, enkele woorden broken
English en gebarentaal. Ik dus naar de overkant, waar een gezette vrouw net
haar winkel had geopend. Ik probeer haar duidelijk te maken dat ik in het hotel
gelogeerd heb en hier het ontbijt wens te verorberen waarover gisterenavond
afspraken werden gemaakt, maar zij weet van niets. Doe mij dan maar een koffie,
gebaar ik naar de espressomachine. Dat kan ik krijgen. Het mens begint te
bellen, waarna ze mij komt zeggen dat alles alsnog in orde komt. Maar er
gebeurt niets. Uiteindelijk ga ik naar de Vietnamees en koop er wat broodjes en
een stuk chocolade. En wanneer ik op het plein tussen bakker en hotel in op een
bank in de ochtendzon mijn karige maal verorber, zie ik uit het hotel een vrouw
naar buiten stappen, het plein oversteken naar de bakkerij, en even later met
een papieren zak in haar hand terugkeren naar het hotel. Daar gaat mijn ontbijt,
denk ik nog, maar het is te laat. Ik pak mijn spullen in en vertrek.
Het eerste
deel van de rit loopt door een golvend landschap. Het weer is mooi, maar de
wind komt ijzig en strak uit het noorden, witte wolken drijven fotogeniek over
gele koolzaadakkers. (…) Na de gele akkers tussen de groene weiden voor en na
Podmokly kom ik in een bosgebied terecht, en daarin op een colletje. Deze weg doet
mij denken aan achtentwintig jaar geleden, toen ik samen met een vijftal
vrienden ook in Tsjechische bossen rondfietste. Dat was kort na de Omwenteling,
het landelijke Tsjechië deed nog heel hard aan het Oostblok denken, althans aan
de voorstelling die wij ons daarvan hadden gevormd. B. reed een eindje voor de
anderen uit en verklaarde bij het volgende stoppunt dat hij reeën had gezien.
We staken met hem de draak en deden alsof we het niet geloofden. Maar hij hield
voet bij stuk, hij had wel degelijk reeën gezien. Net op het ogenblik dat ik
overweeg om H. een sms te sturen met een aan dit voorval refererend grapje,
springen er vlak voor mij uit toch wel twee reeën van links naar rechts over de
weg! Enfin, één springt erover, van op grote hoogte met zijn dunne, zeer
breekbaar ogende poten op het asfalt neerkomend en onmiddellijk terug opverend,
om een eind meer naar rechts en dieper in het bos te verdwijnen, terwijl de
tweede, die zich nog links van de weg bevindt, plots inhoudt en rechtsomkeert
maakt omdat uit de tegenovergestelde richting net op dat ogenblik een auto komt
aangereden. Ik zag die twee al met elkaar in botsing komen en zwaai met mijn
arm naar de bestuurder van de auto. Hij stopt, dat doe ik ook en ik probeer
hem, in gebarentaal, diets te maken wat er bijna was gebeurd (hij had de eerste
ree niet gezien). De man begrijpt mij niet en rijdt verder.
In het
derde deel van de rit kom ik, na een lange afdaling die mij via Svatá tot in
Zdice brengt, terecht in de hel van het drukke verkeer voor en na Beroun. Een
akelige invalsweg is dit, naast de autosnelweg tussen Plzen en Praag,
wanordelijk volgestouwd met kleine bedrijven, verlaten opslagplaatsen, kmo’s,
autogarages… – het zou de Boomse Steenweg kunnen zijn. Neen, het is de
Boomse Steenweg, de stilaan universele Boomse Steenweg. En ik realiseer me eens
te meer welke waanzin dit is, al die frenetieke verplaatsingen, al dat
zinneloze verkeer. Ik zoek een bank in een parkje naast de weg, naast een
nutteloos geworden kerkje. En terwijl ik mijn dagelijks brood verorber, sla ik
de passanten gade. Een oude vrouw met een rollator, een nog jonge maar toch al versleten
man in een paarse training, een zwangere vrouw die een kinderwagen voor zich
uit duwt – hoe onmogelijk moet het zijn om hier te leven, te aarden.
Vier.
Liever dan die drukke weg naar Praag nog een eind te volgen, doe ik een ommetje
langs Karlstein. Opeens zit ik weer in de Ardennen. Een steile helling, en dan
de bochtige weg op een dalflank, met de rivier diep rechts onder me. Karlstein
is een toeristisch oord met veel horeca, casino’s, parkings en autobussen. Maar
het is langs deze weg toch rustiger. Meer kilometers, maar de moeite van het
omrijden waard.
In het
vijfde en laatste deel van deze laatste etappe van mijn heenweg zoek ik tussen
invalswegen, spoorwegen, snelwegen en de rivier, de Vltava (Moldau), die
voorbij Praag in de Labem (Elbe) zal uitmonden, mijn toegang tot Praag. Er is
een fietspad – in Tsjechië een zeldzaamheid. Via aan een brug over de rivier
opgehangen stalen constructie beland ik op de rechteroever, waar ik de laatste
tien kilometer tussen andere fietsers en joggers op een hobbelige asfaltstrook
overbrug. Ik geniet van de sensatie van het aankomen in een voor mij onbekende
grootstad: de kade, de toenemende drukte, en uiteindelijk de hectiek van het
massatoerisme op de Karelsbrug, die ik, fiets aan de hand, te voet oversteek. Op
de overkant, opnieuw de linkeroever dus, wachten mij als kers op de taart de
steile helling tot voorbij het Kasteel en een zoektocht naar het adres:
Šlikova. Na wat zoeken is het uiteindelijk een taxichauffeur die mij op het
juiste pad brengt. Ik kom pile op het afgesproken uur aan en maak kennis
met Miša. De eerste helft van mijn reis, door vijf verschillende landen van
Aarlen tot Praag, is volbracht.
Miša
ontvangt me allerhartelijkst en bijzonder gastvrij. Hoewel we elkaar nooit
eerder hebben ontmoet, raken we onmiddellijk aan de praat: onder meer over de
politiek, de veranderingen die Tsjechië ondergaan heeft (en die Václav Havel
ongetwijfeld niet zou hebben goedgekeurd), haar leven en de belangrijke keuzes
die ze maakte, de wisselvalligheden van het bestaan. Miša was, toen in 1968 in
Praag de Lente uitbrak, in Londen, waar alles leek te wijzen in de richting van
een academische carrière. Maar het liefje dat ze toen had, deed haar besluiten
dat het beter was om naar huis terug te keren. Niet veel later gaf hij haar de
bons, maar toen waren de grenzen al gesloten en Miša zat gevangen in een
toekomst waar ze niet voor gekozen had. Ze kwam aan de kost als lerares Engels,
en probeerde op die manier toch iets door te geven van het nieuwe ideeëngoed, waarmee
ze in het Westen in aanraking was gekomen. Bijvoorbeeld met binnengesmokkelde teksten
van Bob Dylan of door voor de Samizdat te schrijven. Gedurende twintig jaar kon
ze als uit het Westen teruggekeerde rekenen op de extra belangstelling van de
staatsveiligheid. En neen, ze had nergens spijt van. Nog steeds is Miša,
ondanks haar tweeënzeventig jaar, actief als docente Engels, maar ook als
activiste en reizigster. En als gastvrouw voor een wildvreemde fietser. We
spreken lang en goed.